Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1160/GV, 11 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1160/GV

betreft: [klager] datum: 11 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 mei 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Op 7 maart 2003 is een eerdere verlofaanvraag afgewezen. Klager is terzake inbeklag gegaan bij de beklagcommissie en die klacht is deels gegrond verklaard. De voorzitter van de beklagcommissie heeft bij de uitspraak gezegd dat hij bij de eerst volgende verlofaanvraag hem zou steunen als er weer een afwijzingzou volgen. De directeur heeft toen verklaard dat als de verlofadvies commissie negatief zou adviseren zij geen toestemming aan klager zou geven om de inrichting te verlaten. Dit keer krijgt klager echter een afwijzing van deselectiefunctionaris, hetgeen betekent dat hij in beroep dient te gaan bij de beroepscommissie en niet in beklag bij de beklagcommissie, terwijl de voorzitter hem had toegezegd dat hij klager zou steunen. Weliswaar zijn er negatieveadviezen gegeven door een aantal instanties maar de uiteindelijke beslissing ligt, het laatste jaar, bij de directeur en niet bij de verlof advies commissie. Voor de tweede keer wordt te laat antwoord gegeven op klagersverlofaanvraag, terwijl hij deze ruim van te voren heeft ingediend. Bij het BSD heeft klager een brief op bureau gezien, naar klagers weten een aanvraag bij de verlof advies commissie, waarin stond dat klager tot tien jaar cel isveroordeeld in verband met het medeplegen van een aantal roofovervallen en een verkrachting. Klager begrijpt niet waar ze het vandaan halen. In zijn dossier stond wel een beschuldiging van verkrachting maar dit is door de rechtbankrecht gezet. Klager is nu iets meer dan zes jaar gedetineerd en moet nog een kleine acht maanden zitten. Klager heeft om verlof verzocht in verband met een familieaangelegenheid en dat is nu verpest. Tevens wilde klager naar eenopen kamp gaan om weer een beetje te wennen aan zijn vrijheid en opdat hij zijn zaken zoals werk en huisvesting kan regelen. Klager wordt hierin tegengewerkt. De rechter heeft klager bij zijn uitspraak gezegd dat hij naarNederlandse maatstaven een zware straf heeft gekregen maar dat hij aan het einde van zijn detentie met het personeel moest praten om te zeggen wat hij wilde in de laatste maanden van zijn detentie. Klager wordt echter alleen maartegengewerkt en vindt dat onrechtvaardig. Zijn rechten worden geschonden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek wordt niet voor inwilliging vatbaar geacht omdat, gelet op de beschikbare informatie, er geen enkel vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Uit het uittreksel van het justitieel documentatieregister blijkt datklager sinds 1991 voortdurend contacten heeft met justitie en politie resulterend in diverse detenties. Thans is klager veroordeeld voor het plegen van zeer ernstige geweldsdelicten waarbij de slachtoffers, waaronder zeer jongekinderen, geruime tijd met vuur- en steekwapens met de dood zijn bedreigd. Na een problematisch verloop van klagers detentie, waarbij meerdere malen plaatsing in het b.g.g.-regime noodzakelijk was, is hij geselecteerd voor hetbeperkt beveiligd regime. Klager is echter reeds een week na binnenkomst weggeplaatst naar een gesloten penitentiaire inrichting in verband met een poging tot invoer van drugs en heeft hiermee het in hem gestelde vertrouwen ernstigbeschaamd. De Minister is met het openbaar ministerie van mening dat in het huidige stadium van klagers detentie verlofverlening niet aan de orde is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Dordtse Poorten heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven het onverantwoord te vinden om aan klager verlof te verlenen in welke vorm dan ook en hierbij gewezen op het in een psychiatrisch rapport gesteldeomtrent het grote gevaar voor recidive.
De politie heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat klager verlof doorbrengt op het door hem opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 februari2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat klager door zijn gedrag in de beperkt beveiligde inrichting het in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd. Voorts is klager voor ernstige delicten veroordeeld.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van deMinister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en d., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d.24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven