Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0685/JA en 03/0727/JA, 2 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/685/JA en 03/727/JA

betreft: [klager] datum: 2 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 14 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift (03/685/JA)van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 28 februari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...],

en heeft kennis genomen van een op 24 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift (03/727/JA) van

[...], geboren op [1985], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 28 februari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i. voorzover deze betrekking heeft op de tegemoetkoming,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2003, gehouden in de j.j.i. De Hunnerberg te Nijmegen, zijn gehoord de waarnemend directeur, de heer [...], en klager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het verblijf van 15 november 2002 tot 9 december 2002 in een opvangkamer wegens tijdelijk capaciteitstekort als gevolg van capaciteitsreductie.
De beklagrechter heeft de aan klager ten laste van de directeur toekomende tegemoetkoming bepaald op € 45,= wegens de gegrondverklaring van het beklag.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het beroep als volgt toegelicht.
Na de toestemming van de Minister d.d. 8 november 2002 om twee groepen te sluiten is op 15 november 2002 klager wegens sluiting van zijn groep GA 1 overgeplaatst naar GA 2, alwaar hij bij gebreke van een gewone verblijfsruimte ineen opvangkamer is geplaatst. Doordat een andere jeugdige niet binnen een week naar elders kon worden overgeplaatst is klager op 22 november 2002 het alternatief voorgelegd: tijdelijk verhuizen naar een gewone verblijfsruimte op MGA1 of zijn verblijf in de als eigen kamer ingerichte opvangkamer voortzetten. Voor het laatste heeft hij gekozen en vrijwillig een verklaring getekend. Hem is duidelijk voorgehouden dat hij na het verwachte vertrek van een anderejeugdige diens kamer kreeg. Na een week is klager opnieuw akkoord gegaan met voortzetting van zijn verblijf aldaar. Op 9 december 2002 heeft hij een gewone verblijfsruimte betrokken. Erkend wordt dat op MGA meer en strenger wordtgestuurd en jeugdigen minder zelfstandigheid wordt gelaten.
Het klaagschrift dateert van 19 november 2002 en heeft derhalve slechts betrekking op de periode van 15 tot en met 19 november 2002. Deze periode valt binnen de termijn van één week, gedurende welke het krachtens artikel 11 van deRegeling eisen kamer justitiële
jeugdinrichtingen is toegestaan een jeugdige in een opvangkamer te doen verblijven. Klager heeft geen beklag gedaan over continuering van zijn verblijf in de opvangkamer. De beklagrechter heeft ten onrechte de gehele periode in deuitspraak betrokken.
De opvangkamer was ingericht met alle normale voorzieningen. Aldus is voldaan aan de zorgplicht jegens klager. Een tegemoetkoming is dan ook niet geboden. Zo wel een tegemoetkoming wordt toegekend is de klager toegekendetegemoetkoming van € 45,= onevenredig hoog. Uitgangspunt is dat een tegemoetkoming bij voorkeur niet geldelijk van aard zal zijn, gelet op de opvoedingstaak van de inrichting en het pedagogisch karakter van het verblijf in deinrichting. Een extra faciliteit toekennen is gepaster.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het bedrag van € 45,= is te laag. Er was in de opvangkamer geen toilet en wastafel. Omdat hij boos was vanwege de plaatsing in de opvangkamer, is hij die dag geïsoleerd. Hij koos na een week niet voor een gewone kamer op MGA 1,omdat hij bang was daar te moeten blijven, net als een andere naar MGA teruggekeerde jongen. Terugkeer van MGA 1 naar GA 2 legde men niet schriftelijk vast. Wel was hem beloofd zijn verlofmogelijkheden bij verblijf op MGA niet tewijzigen. Verblijf op MGA met geen of nauwelijks vrijheden zou een enorme teruggang voor hem hebben betekend. Hij had geen keus.

3. De beoordeling
Het beroep van de directeur richt zich tegen de beslissing van de beklagrechter het beklag terzake van het verblijf in de opvangkamer gegrond te verklaren, alsmede klager een tegemoetkoming van € 45,= toe te kennen.
Het beroep van klager richt zich tegen de hoogte van de tegemoetkoming.
Artikel 11 van de Regeling eisen kamer justitiële jeugdinrichtingen (verder: de Regeling), voorzover in beroep van belang, bepaalt dat de Regeling niet van toepassing is op een ruimte waarin een jeugdige tijdelijk wordtondergebracht. Uit de toelichting op genoemd artikel blijkt dat het ruimten betreft die niet als 'vaste' verblijfruimte zijn bedoeld, alsmede dat ingeval van tijdelijk capaciteitstekort een jeugdige gedurende maximaal één week ineen zoveel mogelijk aan de in de Regeling gestelde eisen voldoende verblijfsruimte kan worden geplaatst.
Klager heeft wegens capaciteitsreductie van 15 november tot 9 december 2002 verbleven in de opvangkamer van GA 2, welke door middel van aanpassingen als een tafel, stoel, televisie en toiletemmer zoveel mogelijk was ingericht alseigen verblijfsruimte. Klager heeft op 19 november 2002 beklag gedaan over zijn plaatsing in de opvangkamer d.d. 15 november 2002. Ten tijde van het doen van het beklag verkeerde klager in onzekerheid over de duur van zijn verblijfaldaar. Zijn beklag wordt verondersteld tevens te strekken tot de navolgende periode, waarin de bestreden beslissing nog van toepassing is en ten aanzien van hem beslissingen van gelijke aard zijn genomen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onder voornoemde omstandigheden de beslissing klager van 15 tot 22 november 2002 in de opvangkamer te plaatsen niet in strijd met een wettelijk voorschrift, noch bij afweging van alle inaanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk te achten. In zoverre zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard.
De beslissing klager van 22 november 2002 tot 9 december 2002 in de opvangkamer te doen verblijven is in strijd met voornoemde voorschriften. In zoverre heeft de beklagrechter met juistheid op het beklag beslist en zal het beroepvan de directeur in zoverre ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot de (hoogte van de) tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie het volgende.
In het onderdeel 20 onder g van de Memorie van toelichting bij de Bjj worden ingeval van toekenning van een tegemoetkoming twee vormen van compensatie genoemd, in de eerste plaats de geldelijke tegemoetkoming, met name vooropsluiting in een straf- en afzonderingscel en in de tweede plaats de toekenning van extra faciliteiten. Klager heeft 17 dagen langer dan de maximaal toegestane periode in een aangepaste opvangkamer verbleven. Gelet op het feit datde aangepaste kamer van klager niet voldeed aan de in de Regeling vastgelegde minimumeisen ten behoeve van de rechtspositie van de jeugdige, acht de beroepscommissie een geldelijke tegemoetkoming geboden. Ervan uitgaande dat klagerovereenkomstig het in artikel 22 Bjj bepaalde in de groep verbleef zoekt zij ter vaststelling van de tegemoetkoming aansluiting bij het bedrag zoals de beroepscommissie in de rechtspraak voor ter beschikking gestelden heeft bepaaldvoor verblijf in een aangepaste afzonderingsruimte, te weten € 7,50 per dag. Zij stelt de tegemoetkoming voor de (jeugdige) klager vast op € 3,75 per dag, zodat hem het bedrag van € 63,75 (17 dagen maal € 3,75) toekomt. Tervoorkoming van grote verschillen in financiële positie van jeugdigen tijdens hun verblijf in de inrichting dient de tegemoetkoming eerst bij het definitief verlaten van deze inrichting aan klager te worden uitbetaald.
Het beroep van de directeur voor zover dat betrekking heeft op de tegemoetkoming zal ongegrond worden verklaard. Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur voor zover dat betrekking heeft op het verblijf in de opvangkamer gedurende de periode van 15 tot 22 november 2002 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van debeklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van de directeur voor zover dat betrekking heeft op het verblijf in de opvangkamer gedurende de periode van 22 november 2002 tot 9 december 2002 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van debeklagrechter.
Zij verklaart het beroep van de directeur voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van de tegemoetkoming ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter onder wijziging van de hoogte van detegemoetkoming.
Zij verklaart het beroep van klager (03/727JA) gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voorzover deze betrekking heeft op de hoogte van de tegemoetkoming.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 63,75, te voldoen bij vertrek uit de inrichting.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, bijgestaan door mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 2 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven