nummer: 17/1907/GA
betreft: [klager] datum: 5 februari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 mei 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. K. Bruns en […], juridisch medewerker bij de locatie Sittard.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het bij herhaling onfatsoenlijk omgaan met personeel (G-2016-000640).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
De klacht is gericht tegen de hoogte van de disciplinaire straf. Hiertoe verwijst klagers raadsvrouw naar RSJ 29 maart 2005, 04/3009/GA. In die uitspraak achtte de beroepscommissie een disciplinaire straf van zeven dagen in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens uitschelden en beledigen van personeel en het blijven verstoren van de openbare orde, disproportioneel. In RSJ 9 september 2013, 13/2035/GA en RSJ 18 november 2013, 13/2820/JA werd een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel wegens uitschelden en aannemen van een bedreigende houding ten opzichte van personeel respectievelijk een ordemaatregel van afzondering in de eigen verblijfsruimte van dertien uur vanwege verbaal en fysiek geweld tegen personeel niet onredelijk geacht. Uit de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ volgt dat een maximum straf van drie dagen opsluiting in eigen cel kan worden opgelegd, indien sprake is van verbale agressie. Gelet op voornoemde uitspraken van de beroepscommissie en de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ is de hoogte van de straf disproportioneel. Het feit dat klager leuzen op zijn celdeur heeft geschreven doet hieraan niet af. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
De directeur eeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is naar aanleiding van het meermalen bekladden van zijn celdeur met leuzen – waarbij hij vermoedelijk verwijst naar zijn mentor – disciplinair gestraft met vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie. Op dezelfde dag is hij opnieuw gerapporteerd, omdat hij uit het raam van zijn cel schreeuwde dat zijn mentor een ‘kankerhoer’ was. Klager is hierop disciplinair gestraft met vijf dagen opsluiting in een strafcel. Klager neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De belediging staat niet op zichzelf, maar er is sprake van een herhaling en een opeenstapeling van gebeurtenissen. Bij de oplegging van de tweede disciplinaire straf is dit gegeven meegenomen. De samenloop van verschillende feiten rechtvaardigt de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf.
3. De beoordeling
Ingevolge de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ wordt verbale agressie bestraft met een disciplinaire straf van maximaal drie dagen opsluiting in eigen cel.
Uit het schriftelijk verslag en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren. Nadat klager zich verbaal agressief naar zijn mentor had opgesteld, is onderhavige disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Klager is eerder op dezelfde dag disciplinair gestraft wegens het bekladden van zijn celdeur met leuzen. De directeur heeft in verband met deze opeenstapeling van strafbare gedragingen de aard en de hoogte van de aan de orde zijnde disciplinaire straf bepaald.
Nu de directeur ter zitting de aan de strafoplegging ten grondslag liggende overweging ‘‘bij herhaling’’ nader heeft onderbouwd, in die zin dat daarin de verklaring ligt voor het – ten nadele van klager – afwijken van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’, heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen tot de opgelegde disciplinaire straf. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van
M.G. Bikker, secretaris, op 5 februari 2018
secretaris voorzitter