Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1786/GA, 13 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1786/GA

betreft: [klager]            datum: 13 februari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie Sittard, gericht tegen een uitspraak van 29 mei 2017 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. J. Schepers, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Sittard. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een ordemaatregel d.d. 10 maart 2017 van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met zeef voor de duur van vijf dagen wegens het vermoeden dat klager contrabande heeft ingeslikt (G-2017/148).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is een ordemaatregel opgelegd van vijf dagen plaatsing in een afzonderingscel met zeef, waarbij klager gedurende vijf dagen minimaal drie dagen ontlasting moet hebben gehad op verschillende dagen. De tenuitvoerlegging van de maatregel is op de derde dag beëindigd. De overweging van de beklagcommissie in haar uitspraak dat het eenmaal produceren van ontlasting voldoende moet zijn is ten onrechte gekoppeld aan de veronderstelling dat dit binnen een dag zal gebeuren en dat een ordemaatregel van een dag zou volstaan. Dit is vooraf niet vast te stellen. Vandaar dat is gekozen voor een periode van vijf dagen. Verder is de overweging dat anaal ingebrachte voorwerpen altijd binnen 24 uur het lichaam verlaten niet onderbouwd of juridisch toetsbaar. Er zijn in de literatuur vast voorbeelden te vinden van vreemde voorwerpen die langer dan een dag in een lichaam hebben verbleven. De opgelegde maatregel heeft niet langer geduurd dan noodzakelijk. Zodra klager voldeed aan de gestelde voorwaarden en er geen contrabande is aangetroffen, is de maatregel opgeheven.

De directeur heeft de termijn van vijf dagen gekozen om er zeker van te zijn dat er geen contrabande in het lichaam aanwezig is en deze niet met een truc, bijvoorbeeld door deze na het verlaten van het lichaam weer terug te stoppen, verborgen kan worden gehouden. Er is uiteindelijk niets aangetroffen.

 

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De ordemaatregel mag niet langer duren dan noodzakelijk. In dat licht heeft de beklagcommissie terecht overwogen dat een ordemaatregel voor de duur van één dag voldoende was geweest. Het is aannemelijk dat als iets rectaal wordt weggestopt dit na een dag het lichaam moet hebben verlaten. Als betrokkene het voorwerp telkens weer zou terugstoppen, kan men het ook een week volhouden.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder a, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Uit het bij de stukken gevoegde verslag komt naar voren dat het personeel heeft gezien dat klager zijn hand van achteren diep in zijn broek stopte toen hij door het personeel werd aangesproken om even mee te lopen voor een controle. De beroepscommissie is van oordeel dat het personeel op grond van dit gedrag in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat klager contrabande heeft opgestopt (rectaal weggestopt). De beslissing van de directeur om klager vervolgens een ordemaatregel op te leggen van plaatsing in een afzonderingscel met zeef kan tegen deze achtergrond niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De ordemaatregel duurt zolang deze noodzakelijk is en dient te worden beëindigd zodra dit mogelijk en verantwoord is. Dit impliceert dat met een vooraf gegeven duur van de ordemaatregel niet is gezegd dat deze ook zo lang zal moeten voortduren.

De beroepscommissie is niet bekend met een algemene regel dat na eenmaal ontlasting een eventueel opgestopt voorwerp het lichaam verlaat. Gelet hierop kan de beslissing van de directeur de afzondering voor een periode van vijf dagen op te leggen en daarbij als voorwaarde te stellen dat klager op minimaal drie dagen ontlasting moet hebben gehad, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Gebleken is dat de ordemaatregel op de derde dag is beëindigd en dat er bij klager niets is aangetroffen. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 februari 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven