Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1238/GA en 17/1548/GA, 5 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/1238/GA en 17/1548/GA

 

betreft: [klager]            datum: 5 februari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J.P. van Gils, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen de uitspraken van 10 april 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2017, gehouden in p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J.P. van Gils, en […] en

[…], plaatsvervangend vestigingsdirecteuren van de p.i. Vught.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. de beslissing van 22 februari 2017 een eerder opgelegde maatregel van cameratoezicht te verlengen met veertien dagen gedurende klagers verblijf in zijn cel in de nachtelijke uren (VU-2017-445);

b. de beslissing van 8 maart 2017 een eerder opgelegde maatregel van cameratoezicht te verlengen met veertien dagen gedurende klagers verblijf in zijn cel in de nachtelijke uren (VU-2017-512).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verblijft al sinds zijn binnenkomst in de p.i. Vught op 23 december 2015 onder cameratoezicht. De ordemaatregelen zijn opgelegd in verband met de behandeling van het hoger beroep in klagers strafzaak. Dat dit spanning met zich meebrengt, klopt niet. Klager herkent zich niet in de constateringen van het afdelingspersoneel en kan zonder problemen ’s nachts alleen zijn. De beslissingen zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dat klager spanning ervaart en zichtbaar verdrietig is, is onvoldoende concreet om de ordemaatregelen te verlengen. Ook hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. De motivering voor de beslissing van 22 februari 2017 is in de daaropvolgende verlengingsbeslissing één op één overgenomen. Enkel de lay-out is verschillend. Klager verzoekt om een tegemoetkoming. 

 

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur verwijst naar hetgeen in beklag is aangevoerd. De onderhavige verlengingen van het cameratoezicht hebben een lange aanloop. Naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie is het cameratoezicht afgebouwd. De directeur verwijst ten aanzien van de spanningen, die klager ervaart door de behandeling van het hoger beroep in zijn strafzaak, naar de constateringen van het afdelingspersoneel. Op grond daarvan is het cameratoezicht verlengd.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 34a, eerste lid, onder c, van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e, van de

Pbw is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is of als bij schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan.

 

Op grond van artikel 34a, derde lid, van de Pbw duurt de cameraobservatie ten hoogste twee weken. De directeur kan de cameraobservatie telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak daartoe nog bestaat. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger, of, in het geval als bedoeld in het voormelde eerste lid, onder c, na overleg met een aan de inrichting verbonden gedragsdeskundige.

 

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt ten aanzien van de noodzaak tot verlenging van het cameratoezicht het volgende, voor zover hier van belang, naar voren. In en rondom de periode van de bestreden beslissingen heeft het hoger beroep in klagers strafzaak gediend en is het strafvonnis onherroepelijk geworden. Het afdelingspersoneel heeft geconstateerd dat klager als gevolg daarvan meer spanning opbouwt en duidelijk meer geëmotioneerd en zichtbaar verdrietig is. Het voorgaande was voor de directeur aanleiding om de cameraobservatie te verlengen. Het cameratoezicht is onlangs afgebouwd. Dit zal ondanks de emotie van de laatste dagen niet weer worden uitgebreid. Klagers gesteldheid wordt dagelijks gevolgd en op basis daarvan zal met hem in gesprek worden gegaan aangaande het toezicht dat op hem van toepassing is.

 

De beroepscommissie is op grond van het voor overwogene van oordeel dat de bestreden beslissingen onvoldoende zijn gemotiveerd. Zij overweegt daartoe dat de door het afdelingspersoneel geconstateerde emoties bij klager omtrent de behandeling van het hoger beroep in zijn strafzaak – wat de grondslag vormt van de bestreden beslissingen – op zichzelf onvoldoende blijk geven van de noodzaak tot verlenging van het cameratoezicht. De beslissing tot verlenging van het cameratoezicht is derhalve onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. 

 

Dit geldt te meer nu klager reeds langdurig, te weten vanaf 23 december 2015, door middel van cameratoezicht is geobserveerd. Dat vormt een ingrijpende inbreuk op zijn privacy. Naarmate het cameratoezicht en daarmee de inbreuk op de privacy van een gedetineerde langer voortduurt, zal tot een zorgvuldiger, goed gedocumenteerde belangenafweging gekomen moeten worden.

 

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 10,= per week, zodat aan klager een tegemoetkoming van € 40,= zal worden toegekend.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 5 februari 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven