Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0935/GA, 11 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/935/GA

betreft: [klager] datum: 11 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 14 april 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 juni 2003, gehouden in de p.i. Vught te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S.Cremers en [...], unit-directeur, alsmede mr. [...], juridisch medewerkster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van opsluiting in de strafcel voor de duur van veertien dagen, wegens agressief gedrag naar het personeel en
b. het moeten dragen van handboeien.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is in strijd met artikel 57, eerste lid aanhef en onder h, van de Pbw niet tevoren gehoord. Er is pas met hem gesproken nadat hem een straf was opgelegd. Gelet op de jurisprudentie van de Raad resulteert dit in nietigheid vande beslissing. Voorts heeft klager geen kopie van het rapport ontvangen. Hem is het recht op verweer ontnomen.
Verzocht wordt om het beroep formeel gegrond te verklaren. De beklagcommissie is niet ingegaan op klagers klacht met betrekking tot het boeienregime. Bezien dient te worden of het boeien van klagers handen niet in strijd was met deproportionaliteit. Klagers versie van het gebeuren wijkt af van die van het personeel. Hij ontkent zwaaiende bewegingen te hebben gemaakt. Klager heeft enkel zijn schouder bewogen. Hij heeft zijn handen niet opgeheven. Hij heefttoegegeven dat hij boos is geworden en gesnauwd heeft als gevolg van de bejegening door het personeel maar hij is rustig zijn cel ingegaan. Om zijn cel in te kunnen gaan, moest hij langs een p.i.w.-er en die heeft dat waarschijnlijkals bedreigend ervaren. Aan klager is de maximale disciplinaire straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in de strafcel. Dit is in strijd met de proportionaliteit. Volstaan had kunnen worden met een lagere sanctie. Klagerverblijft sinds zes maanden in de e.b.i. en dit is de eerste straf die hem tijdens dit verblijf wordt opgelegd. Verzocht wordt om de klacht tevens materieel gegrond te verklaren omdat de strafoplegging in strijd is met deproportionaliteit.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is wel gehoord op 16 januari 2003 omstreeks 17.54 uur, hetgeen vermeld staat in de beschikking, en een kopie van het rapport is klager toegezonden nadat klager in beklag is gegaan. Voorts heeft hij een beschikking metbetrekking tot de opgelegde straf ontvangen. Het boeien van de handen tijdens verplaatsing is geregeld in de huisregels van de e.b.i. en in artikel 10 van de Geweldsinstructie. Bij verplaatsing naar en van de strafcel is klagergeboeid. Klager heeft ter zitting van de beklagcommissie erkend dat hij boos is geworden. Hij heeft zeer ernstige bedreigingen geuit. Dit is zeer ernstig ingeschat.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie dat door de raadsvrouw is gesteld dat niet voldaan zou zijn aan de hoorplicht en schriftelijke mededelingsplicht. De beroepscommissie overweegt dat uit het rapport d.d. 16januari 2003 volgt dat klager het rapport is aangezegd. Voorts wordt in de beschikking van dezelfde datum vermeld dat klager. na te zijn gehoord, de disciplinaire straf is opgelegd en dat deze beschikking diezelfde dag aan klager isuitgereikt. Derhalve is de beroepscommissie van oordeel dat is voldaan aan de in artikel 57, eerste lid aanhef en onder h., en de in artikel 58, eerste lid, van de Pbw neergelegde hoor- en informatieplicht. Niet is gebleken dat deopgelegde straf, die is opgelegd wegens agressie jegens personeel, niet in een juiste verhouding zou staan tot klagers gedrag. De beroepscommissie is van oordeel dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kanleiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat uit de toelichting door en/of namens de directeur ter zitting van de beroepscommissie is gebleken dat klagers klacht het tijdelijk boeien van de handen tijdens klagersverplaatsing naar en van de strafcel betreft. Door klager en zijn raadsvrouw is dit onderdeel van de klacht niet nader gepreciseerd en de precisering door de directeur is door klager en de raadsvrouw niet betwist.
Uit punt 2.1 van de huisregels van de e.b.i. volgt dat telkens wanneer een gedetineerde in aanwezigheid van personeel de afdeling, waar hij verblijft, verlaat of daarnaar terugkeert, hij door handboeien in zijn bewegingen wordtbeperkt. Uit artikel 10 van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen volgt dat een gedetineerde ten behoeve van zijn vervoer of interne verplaatsing handboeien kunnen worden aangelegd. De beslissing tot het tijdelijk boeienvan klagers handen tijdens verplaatsing van de afdeling af naar de strafcel toe en andersom, hetgeen onderscheiden dient te worden van het plaatsen in een zogenaamd handboeienregime als vermeld in punt 6.8 van de huisregels van dee.b.i., kan naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op de strenge veiligheidseisen die binnen de e.b.i. gelden, niet als onredelijk of onbillijk of disproportioneel worden aangemerkt of in strijd met enige regelgeving. Deberoepscommissie zal derhalve ten aanzien van dit onderdeel van het beroep, waarop de beklagrechter niet heeft beslist, het beklag zelf afdoen en dit ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
Ten aanzien van onderdeel a. van het beroep verklaart de beroepscommissie het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Ten aanzien van onderdeel b. van het beroep verklaart de beroepscommissie het beklag ongegrond. Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. R.Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven