nummer: 03/360/JA
betreft: [klager] datum: 3 juli 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj)) heeft kennis genomen van een op 13 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1987], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 7 februari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Overberg te Overberg, voorzover deze betreft de vaststelling dat geentegemoetkoming wordt toegekend,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde j.j.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagrechter heeft geen tegemoetkoming vastgesteld, ondanks de gegrondverklaring van klagers beklag over zijn plaatsing in afzondering in een afzonderingscel van 08.00 tot 10.00 uur, op de gronden als in de aangehechte uitspraakweergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Er is ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend, ondanks de gegrondverklaring van zijn beklag. Hij is destijds overgebracht naar de afzonderingsafdeling, hoewel hij ook in zijn eigenkamer had kunnen worden geplaatst. Voor de tijd welke hij op die afzonderingsafdeling heeft doorgebracht, wil hij gecompenseerd worden.
De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. De beklagrechter is ten onrechte uitgegaan van de onrechtmatigheid van klagers plaatsing in afzondering vanwege diens ots-status zonder machtiging gesloten plaatsing. Klager verblijftrechtmatig in de inrichting; dit impliceert dat de Bjj op hem van toepassing is, inclusief de bepalingen omtrent de plaatsing in afzondering. De wet maakt in dat opzicht geen onderscheid tussen jongeren naar gelang de juridischegrondslag van hun plaatsing. Omtrent het verblijf in en de inrichting van de afzonderingscel heeft de Minister nadere regels gesteld. Tegen die achtergrond is het niet van belang of een afzonderingscel in een open, besloten ofgesloten afdeling van de inrichting is gesitueerd. Het regime dat geldt voor de afzonderingscel is immers bepalend. Voor plaatsing in deze afzondering is dan ook geen bijzondere machtiging van de kinderrechter nodig, maar ‘slechts’de aanwezigheid van een der gronden die de Bjj noemt. Gelet op het voorgaande was klagers plaatsing in de afzonderingscel geheel legitiem. Alleen al om die reden ontbreekt iedere grond voor een tegemoetkoming. Bovendien moetvoorkomen worden dat de indruk zou ontstaan dat de jegens klager getroffen maatregel inhoudelijk niet noodzakelijk zou zijn geweest. Ook de beklagrechter heeft die noodzaak onderkend. Het zou niet juist zijn om klager desondanksenige compensatie, ook niet in tijd, toe te kennen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de directeur geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de beklagrechter. Alleen klager heeft dit gedaan, en wel gelet op de bewoordingen van diens beroepschrift van 12 februari 2003,uitsluitend tegen de beslissing hem geen tegemoetkoming toe te kennen. Dit betekent dat de beroepscommissie niet toekomt aan het geven van een oordeel over (het al dan niet gegrond zijn van) het beklag en dat zij moet uitgaan vanhetgeen de beklagrechter daaromtrent heeft vastgesteld.
Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing van de directeur niet meer ongedaan zijn te maken, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door de jeugdige ondervondenongemak. In dit geval heeft klager twee uur in een afzonderingscel verbleven.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat, nu het beklag slechts op formele gronden gegrond is verklaard, het niet toekennen van een tegemoetkoming aan klager juist is. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 3 juli 2003
secretaris voorzitter