Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0703/GB en 03/0774/GB, 2 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/703/GB en 03/774/GB

Betreft: [klager] datum: 2 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van twee beroeopschriften, respectievelijk ingekomen op het secretariaat van de Raad op 18 maart 2003 en 1april 2003, van

[...], geboren op [1975], verder te noemen klager,

respectievelijk gericht tegen
a. een op 11 maart 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris en
b. een op 21 maart 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris.

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.C. Peterse, op 6 juni 2003 door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord. Het horen vond plaats met behulp van een medegedetineerde, die optrad als tolk in de Turkse taal.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
a. De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten Nieuw Vosseveld te Vught ongegrond verklaard.
b. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de unit 4 gevangenis B1-afdeling te Den Haag afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 17 april 2000 gedetineerd. Na een verblijf in verschillende inrichtingen is klager op 2 augustus 2002 overgeplaatst naar de gevangenis Alphen aan den Rijn, een inrichting met een regime van algehelegemeenschap. Vanuit deze inrichting is klager op 19 februari 2003 overgeplaatst naar de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten Nieuw Vosseveld, een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Op 21 maart 2003 isklagers verzoek tot overplaatsing naar de unit 4 gevangenis B1-afdeling te Den Haag, eveneens een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. afgewezen.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 3 maart 2001. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 december 2004.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager heeft vreemde verhalen gehoord over een medegedetineerde [A]. Deze medegedetineerde had zijn straf er bijna opzitten. Nadat klager deze vreemde verhalen had gehoord, besloot hij niet langer met [A] te eten. Hij wilde verdergeen contact meer met hem. Uiteindelijk – en daar draait klager ook niet omheen – heeft er een vechtpartij tussen hem en [A] plaatsgevonden. Het begon met een woordenwisseling. Op de vraag van [A] waarom klager niet meer met hemwilde eten, antwoordde klager dat hij dat niet verplicht was. Hij vroeg [A] weg te gaan en gaf daarbij aan dat [A] nog maar een paar dagen moest zitten. [A] reageerde daarop door te zeggen dat hij de inrichting ook vanuit eenstrafcel kon verlaten. Toen kwam [A] op klager af. Zij pakten elkaar vast en toen liep het uit de hand. Bloed heeft klager niet gezien; wel beurse plekken op beider gezichten.
Klager is van oordeel dat hij veel te zwaar gestraft is voor hetgeen is voorgevallen. Hij vindt dat de selectiefunctionaris wordt gemanuipuleerd door de inrichtingsrapportages. Daar staan evidente onjuistheden in. Zo heeft hijbijvoorbeeld geen unit-directeur bedreigd.

Klagers raadsvrouw heeft hier nog het volgende aan toegevoegd.
Klager heeft met betrekking tot de vechtpartij een klacht ingediend bij de beklagcommissie. Klager is pas onlangs gehoord. Hij geeft er de voorkeur aan de behandeling van zijn GB-beroepen voort te zetten en niet te wachten totduidelijkheid is over de afloop van de beklagzaak.
Klager ontkent met de vechtpartij te zijn begonnen. Er speelde wel wat tussen beiden. [A...] lokte de vechtpartij uit. Het incident is vervolgens onder een vergrootglas gelegd. Klager erkent niet juist te hebben gehandeld, maar hijhad geen aanleiding gegeven. De directeur heeft klager ten onrechte als zondebok neergezet. De jegens klager getroffen mmaatregelen staan niet in verhouding tot klagers aandeel in het geheel. Onduidelijk is wat er met [A...] isgebeurd. Het is juist dat klager uit Alphen aan den Rijn wegwilde, maar dan niet naar Vught in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Het is vreemd dat klagers verzoek tot overplaatsing vanuit Vught naar een andereinrichting is afgewezen op dezelfde gronden als die aan de beslissing tot zijn overplaatsing naar Vught ten grondslag lagen. Deze zaken staan immers los van elkaar.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gedurende zijn detentie is klager een paar keer overgeplaatst vanwege (dreigende) incidenten. Uiteindelijk werd hij op 2 augustus 2002 geplaatst in de gevangenis Alphen aan den Rijn. Zijn verblijf verliep daar moeizaam. Hij drukteeen negatieve stempel opn het afdelingsgebeuren en reageerde niet zelden verbaal agressief. Uiteindelijk leidde klagers gedrag tot het zonder reden aanvallen van een medegedetineerde. Omdat klager in zijn bezwaarschrift een andereversie van het incident in de gevangenis Alphen aan den Rijn heeft geschest dan de inrichting, heeft de selectiefunctionaris nog eens expliciet navraag gedaan. De selectiecoordinator bevestigde de versie van de inrichting.
Het incident bezien in relatie tot de persoonlijkheid van klager en het detentieverloop tot nu toe, kan tot geen andere conclusie leiden dan dat klager gebaat is bij duidelijkheid, structuur en directere sturing in zijn gedrag.Klager is dan ook geselecteerd voor een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten Nieuw Vosseveld en de unit 4 gevangenis B1-afdeling te Den Haag zijn gevangenissen voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.
De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verkregen gegevens, waaronder in het bijzonder de vechtpartij met een medegedetineerde, op het moment van het verkrijgen ervan in combinatie met de navraagdie hij heeft gedaan, in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Derhalve is de beslissing klager over te plaatsen naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap niet in strijd metde wet en evenmin als onredelijk of onbillijk aan te merken.
Mocht klager in het thans nog in behandeling zijnde beklag met betrekking tot de vechtpartij het gelijk aan zijn zijde krijgen, dan zou hij, met de betreffende uitspraak in de hand, om terugplaatsing naar een inrichting met eenregime van algehele gemeenschap kunnen vragen.

4.3. Met betrekking tot de plaats van de detentie overweegt de beroepscommissie als volgt. In het kader van de eerste selectiebeslissing is niet inzichtelijk gemaakt welke belangenafweging de selectiefunctionaris heeft gemaakt omte komen tot de beslissing klager te selecteren voor de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten te Vught en waarom niet voor een andere inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Waar klager in het kader van deherselectieprocedure geen voorkeur voor een bepaalde inrichting heeft uitgesproken en waar hij in zijn bezwaarschrift evenmin heeft aangegeven dat de plaats Vught op problemen stuit – in bezwaar ging het hem er uitsluitend om dathij van oordeel is ten onrechte te zijn geselecteerd voor een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap – leidt deze vaststelling niet tot een gegrondverklaring met betrekking tot de beslissing klager te selecteren voor degevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten te Vught. Klagers beroep ten aanzien van de onder 1a. vermelde selectiebeslising zal dan ook ongegrond worden verklaard.
In het kader van het kort daarop door klager gedane verzoek tot overplaatsing heeft klager gemotiveerd aangegeven waarom een verblijf in Vught voor hem op problemen stuit en waarom hij zijn detentie liever in een soortgelijkeinrichting in Den Haag, te weten de unit 4 gevangenis B1-afdeling, ondergaat. Door dit verzoek af te wijzen met uitsluitend een verwijzing naar de eerder genomen selectiebeslissing voor Vught, is de beslissing onvoldoendegemotiveerd. In de eerdere selectiebeslissing is immers niet aangegeven c.q. inzichtelijk gemaakt waarom voor Vught is gekozen. Klagers beroep ten aanzien van de onder 1b. vermelde selectiebeslissing zal dan ook gegrond wordenverklaard en de selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, komt klagergeen tegemoetkoming toe.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep dat betrekking heeft op de onder 1a vermelde selectiebeslissing ongegrond.
Zij verklaart het beroep dat betrekking heeft op de onder 1b genoemde selectiebeslissing gegrond, vernietigt de betreffende beslissing en draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haaruitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 2 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven