nummer: 03/306/TP
betreft: [klager] datum: 26 juni 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 5 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. M.A. Oosterveen, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.A. Oosterveen om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 26 januari 2003 verlengd tot en met 25 april 2003.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 15 juli 2002 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief van 28 oktober 2002 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf op of omstreeks 30 juli 2002 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem opgelegdetbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 14 januari 2003, uitgereikt aan klager op 21 januari 2003, heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 26 januari2003 met drie maanden is verlengd tot en met 25 april 2003. Klager is terzake niet gehoord.
De datum van invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is
1 oktober 2002.
Klager verblijft in het huis van bewaring (h.v.b.) Veenhuizen te Veenhuizen. De Minister heeft d.d. 27 februari 2003 beslist klager te plaatsen in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van hetberoep nog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met een verdere verlenging. Klager heeft besloten te berusten in zijn vonnis en hoopte op korte termijn te kunnen beginnen met het behandelingstrajectomdat de geraadpleegde deskundigen allen aangeven dat er iets mis was met zijn psychische gezondheid. Het lijkt erop dat klager in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen waarbij hij wellicht aan wanen is gaan lijden. Sinds zijndetentie heeft klager geen wanen meer. Het tbs-advies heeft klager te danken aan de wens van de deskundigen om klager in een verplicht kader te laten behandelen uit vrees dat hij zich aan een behandeling in een vrijwillig kader zouonttrekken. Klager wordt thans niet behandeld omdat er geen plaats is in een tbs-inrichting. Klager lijdt inmiddels erg onder zijn detentie. Met name het feit dat hij in het geheel niet behandeld wordt en dat hij stompzinnig af zitte wachten tot er verandering in zijn situatie komt, kwelt hem zeer. Er zijn bij klager goede kansen op een volledig herstel en terugkeer in de maatschappij. Hij is bij uitstek een persoon waarbij een snelle behandeling wenselijk ennoodzakelijk is.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Klager wordt niet ontvankelijk in zijn beroep geacht nu de verlengingsbeslissing op 21 januari 2003 aan klager is uitgereikt en het beroepschriftpas op 5 februari 2003 op het secretariaat van de Raad is ontvangen. Indien anders wordt geoordeeld dan zal het beroep formeel gegrond zijn, nu klager niet is gehoord en de verlengingsbeslissing niet genomen had dienen te worden.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten aanzien van klager, die op de bijzondere zorgafdeling van het h.v.b. Veenhuizen verblijft, zijn voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen omtrent detentieongeschiktheid vanuithet h.v.b. ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring is het niet onverantwoord dat klager langer in een p.i. verblijft in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting.
4. De beoordeling
Ingevolge artikel 69, eerste en vierde lid, Bvt juncto artikel 58, vijfde lid, Bvt dient
beroepschrift tegen een beslissing tot verlenging van de wachttermijn uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van die beslissing te worden
ingediend. Een na afloop van de termijn van zeven dagen ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt dat het beroepschrift zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs van de indiener van het beroep kon wordenverlangd.
Aan de beroepscommissie is namens de Minister bericht dat het afschrift van de bestreden beslissing aan klager is uitgereikt door een functionaris van het Bureau Selectie- en Detentiebegeleiding (BSD) van het h.v.b. Veenhuizen,waarbij als datum van uitreiking door het BSD is geregistreerd 21 januari 2003. Het beroepschrift van de raadsman dateert van 26 januari 2003 en is op 5 februari 2003 ontvangen op het secretariaat van de Raad. Aannemelijk is dat delate ontvangst op het secretariaat te wijten is aan de foutieve adressering van het beroepschrift waarvoor de Minister de grondslag heeft gelegd door een verkeerd postbusnummer van de Raad te vermelden (naast de onjuistetenaamstelling van de Raad). Uit het poststempel op de envelop blijkt dat het beroepschrift per gewone briefpost is verzonden op 27 januari 2003. Indien het beroepschrift aan het juiste adres zou zijn gericht zou het redelijkerwijsop 28 januari 2003 op het secretariaat kunnen zijn ontvangen. Derhalve kan niet worden gesteld dat de raadsman niet tijdig beroep heeft ingesteld.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen.
De Minister heeft in het onderhavige geval beslist tot verlenging van de wachttermijn voor plaatsing van klager in een tbs-inrichting met ingang van 26 januari 2003 op grond van artikel 76 Pbw, terwijl op 1 oktober 2002 klagersv.i.-datum lag en aansluitend zijn tbs is aangevangen. Vanaf laatstgenoemde datum lag er geen gevangenisstraf meer ten grondslag aan het verblijf van klager in een h.v.b. in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting.Klager moest derhalve sinds 1 oktober 2002 worden aangemerkt als een tbs-passant in de zin van artikel 12 Bvt. Dit brengt mee dat hij binnen zes maanden na 1 oktober 2002 geplaatst moest worden in een tbs-inrichting en dat, indienplaatsing binnen die termijn niet mogelijk was, de termijn vanaf dat moment met drie maanden kon worden verlengd op grond van artikel 12 Bvt.
De bepalingen van artikel 76 Pbw en artikel 12 Bvt in onderlinge samenhang en verband bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat geen verlenging van de wachttermijn op grond van artikel 76 Pbw meer kon plaatsvinden met ingangvan 26 januari 2002. In die zin dient de bestreden beslissing d.d. 14 januari 2003 te worden vernietigd. Van een verlenging van de passantentermijn als bedoeld in artikel 12 Bvt kon ten tijde van de bestreden beslissing nog geensprake zijn, omdat toen nog geen zes maanden sedert de aanvang van klagers tbs waren verstreken.
De bestreden beslissing dient op formele grond te worden vernietigd. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het deswege toekennen van een tegemoetkoming aan klager, nu de onjuiste toepassing van de wet door de Minister debelangen van klager niet heeft geschaad.
De beroepscommissie komt, gelet op het hiervoor overwogene, niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden beslissing.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt dat klager deswege geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 juni 2003
secretaris voorzitter