Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1042/GA, 13 september 2000, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/1042/GA

betreft: [klager] datum: 13 september 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 31 mei 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) "de Wieling" te Leeuwarden,

gericht tegen een uitspraak d.d. 21 april 2000 van de beklagcommissie bij voornoemde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 augustus 2000, gehouden in de p.i. "Zwolle" te Zwolle, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het gegeven dat klager bij binnenkomst zeven dagen in een inkomstencel heeft verbleven, alwaar geen daglicht en geen goede ventilatie was.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt nader toegelicht:
Per 1 januari 1996 zijn er, in het kader van de 103% operatie, enkele cellen, waaronder die waar klager heeft verbleven, officieel toegevoegd aan de capaciteit van de inrichting. Bouwkundige aanpassingen, met name het aanbrengen vanbuitenwandopeningen, zijn vanuit beveiligingsoptiek niet wenselijk. De p.i. "De Marwei" kent geen cellen die een opening hebben in de buitenmuur.
Het verblijf in deze cellen is niet gebonden aan een specifiek inkomstenprogramma. De reden om de cellen als inkomstencellen te bestempelen ligt puur in het feit dat aldus gegarandeerd kan worden dat de verblijfsduur voor eenindividuele gedetineerde de termijn van veertien dagen niet te boven gaat. Feitelijk is het verblijf in een inkomstencel veelal beperkt tot vier a vijf dagen, in uitzonderingsgevallen duurt het verblijf hooguit zes a zeven dagen.Derhalve kan terecht een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepalingen van artikel 11 van de regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen. Een inkomstencel is gelijk aan de andere reguliere cellen, met dienverstande dat er geen daglicht binnenkomt.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Ik begrijp niet waarom ik zeven dagen in de inkomstencel heb moeten verblijven. Het doel van de inkomstencel is om de gedetineerden een uitleg te geven over het reilen en zeilen binnen de inrichting. Dat is in een half uur gebeurd.De mensen van de medische dienst, b.s.d. en het maatschappelijk werk kunnen mij ook later op een reguliere cel bezoeken.

3. De beoordeling
De Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen van 24 december 1998, nummer 736621/98/DJI (hierna: de regeling), houdende de eisen waaraan een verblijfsruimte voor gedetineerden in een penitentiaire inrichting dient tevoldoen bepaalt in de artikelen 4 en 6, voor zover hier van belang, dat een verblijfsruimte moet zijn voorzien van een buitenwandopening en van een ventilatiemogelijkheid waardoor op natuurlijke dan wel mechanische wijze lucht kanworden aangevoerd.
Niet in geschil is dat de inkomstencel waar klager heeft verbleven niet aan deze eisen voldoet.
Ingevolge artikel 11 van de regeling is deze niet van toepassing op verblijfsruimten waarin een gedetineerde tijdelijk wordt ondergebracht of op ruimten die worden gebruikt voor onderzoek van gedetineerden. In de toelichting staatdat artikel 11 bepaalt dat de regeling niet van toepassing is op afzonderings-, straf- en isolatiecellen, observatiecellen en cellen bestemd voor onderzoek. In de artikelsgewijze toelichting op dit artikel is opgenomen dat deregeling niet van toepassing is op verblijfsruimten die niet als ‘vaste’ verblijfsruimte zijn bedoeld (afzonderings-, straf-, en isoleercel, observatie- en visitatiecel).
Nu de inkomstencel niet als uitzondering in deze limitatieve opsomming is opgenomen, gelden voor de inkomstencel de algemene eisen waaraan een verblijfsruimte moet voldoen. Dit mede nu op geen enkele wijze blijkt dat de inkomstencelals zodanig ook onder de uitzonderingsbepaling zou moeten vallen. In dit verband merkt de beroepscommissie op dat aan het verblijf in een van de in artikel 11 van de regeling genoemde cellen een specifieke reden of aanleiding tengrondslag ligt. Van een dergelijke reden of aanleiding anders dan een voor de inrichting praktische manier om een gedetineerde van de regels in de inrichting op de hoogte te stellen is niet gebleken. De beroepscommissie acht, geletop het praktisch belang voor de inrichting een verblijf in een dergelijke inkomstencel die niet aan de eisen voor een verblijfsruimte voldoet, onder omstandigheden, zoals gelegen in het gebrek aan cellen die wel aan de eisenvoldoen, voor hooguit een dag toelaatbaar.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard, waarbij aan klager een tegemoetkoming van 6 x ƒ 15,-- zal worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van ƒ 90,--.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, A.J. Dost en mr. G.J. te Loo, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 13 september 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven