Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2266/GA, 15 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2266/GA

Betreft:            (…)      datum: 15 december 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door

(…), verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 juli 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle PPC,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager en mevrouw (…), plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Zwolle. Als toehoorder was aanwezig mevrouw (…), stagiair bij de p.i. Zwolle. Het horen gebeurde met behulp van een tolk Tigrinja.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 17 juli 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het gaat klager om het feit dat hij medicatie moet innemen. Hij voelt zich thans goed en in goede conditie en hij ziet de noodzaak tot het nemen van medicatie niet in.

In reactie op het standpunt van de directeur geeft klager aan dat hij geen kleding heeft en daarom steeds hetzelfde aan heeft. Dat klager niet doucht komt omdat hij geen rust heeft. Van het nooddepot dat klager kreeg voelde hij zich goed. Alles wat is voorgevallen was in de periode dat klager ziek was, dat is nu niet meer.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het gevaar zit volgens de directeur in het feit dat klager zonder medicatie ontremd gedrag vertoont. Zo plast hij in zijn broek, wil hij zich niet schoonmaken, wil hij zich niet douchen en zorgt hij voor geluidsoverlast. Ook toont klager zonder medicatie seksueel ontremd gedrag. Klager is handtastelijk geweest naar een collega psychiater en heeft een vrouwelijk personeelslid geprobeerd op bed te duwen. Daarnaast masturbeert hij door zijn hand in zijn broekzak te stoppen.

Er is gevaar op ernstige verwaarlozing van klager en dat hij met zijn hinderlijke gedrag de agressie van anderen oproept. Klager verblijft op de intensieve zorg afdeling en heeft een programma met time out plaatsingen. Zonder medicatie is er geen mogelijkheid tot integratie of behandeling, ook niet om van de intensieve zorg afdeling af te komen.

3.         De beoordeling

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet. 

Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur advies heeft ingewonnen bij A. Haverkamp, psychiater en bij J.M. Westenbroek, niet-behandelend psychiater, werkzaam buiten het PPC van de p.i. Zwolle.

Beide psychiaters hebben – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Klager is preventief gehecht in verband met brandstichting. Hij trekt zich veel terug op zijn cel, ligt met de gordijnen dicht op bed en maakt weinig contact met anderen. Hij plast regelmatig in zijn broek, hij doucht niet en trekt daarnaast geen schone kleding aan. Hij is hiertoe ook niet te motiveren. Hij weigert zijn medicatie in te nemen. Hij stelt dat zijn eigen arts alleen medicatie voor hem kan voorschrijven. Op de afdeling vertoont hij hallucinatoir gedrag en komt hij angstig over. Hij kijkt veel rond en vermoedt dat er overal camera’s hangen. Op de afdeling pakt hij meerdere hoeveelheden eten en is hij daarin met moeite te beperken. Daarnaast is hij om onduidelijke redenen enkele dagen in honger- en dorststaking gegaan. Soms lijkt het alsof klager door het personeel wil heenlopen en is dan confronterend in zijn contact. Klager wil zo snel mogelijk terug naar Kampen en hij raakt geladen en gespannen als dat niet direct mogelijk is. Klager heeft eenmalig dwangmedicatie ontvangen, waarna hij minder gespannen was richting zijn omgeving. Enkele dagen later leek het oude beeld weer terug te keren, waarbij hij weer wat geladen lijkt op het moment dat hij niet direct begrijpt wat er aan de hand is. Verder lijkt het alsof klager meer ontremd gedrag vertoont, waarbij hij (vrouwelijk) personeel op een bed heeft proberen te duwen en hij masturbeert door zijn broekzak heen. Ook heeft hij een medewerker aangevallen waarbij hij hem een forse duw heeft gegeven. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat er bij klager sprake is van een psychotische stoornis.

Beide psychiaters geven voorts aan dat bij klager sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten het gevaar dat de gedetineerde zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen, dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen en dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.

Op grond van de stukken is vast komen te staan dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar, als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, van de Pbw, veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit voorzitter, mr. J.A.M. de Wit, J. Schagen MA en drs. W.A.Th. Bos, leden,  in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 15 december 2017

 

 

                       secretaris          voorzitter

 

Naar boven