Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/1090/GA A, 3 februari 2000, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: A 99/1090/GA

betreft: [klager] datum: 3 februari 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 2 november 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de gevangenis "Esserheem" te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 21 oktober 1999 van de beklagcommissie bij voornoemde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur van voormelde gevangenis om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet binnen 24 uur afhandelen van een verslag.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

Klager heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Blijkens de stukken heeft een dienstdoend penitentiair inrichtingswerker, nadat hij op 4 september 1999 om 13.40 uur constateerde dat klager bezig was met het aanbrengen van een tatoeage op het lichaam van een medegedetineerde, hemverslag aangezegd. Op 5 september 1999 om 16.00 uur heeft de unit-directeur naar aanleiding van voornoemd verslag en na klager te hebben gehoord, hem een disciplinaire straf opgelegd van 7 dagen opsluiting in een strafcel,tenuitvoergelegd in het cellengebouw, ingaande 4 september 1999 om 15.30 uur.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, onder h van de PBW stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord alvorens hij beslist omtrent -onder meer- de oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige,waarvan hij de gedetineerde, krachtens artikel 58, eerste lid van de PBW, onverwijld en schriftelijk mededeling doet. Voorgaande brengt met zich dat de straf eerst nadat hieromtrent een beslissing is genomen door de directeur kanworden opgelegd en niet met terugwerkende kracht tot aan het moment van opmaken van het verslag. Dit is in casu wel gebeurd, zodat om die reden reeds het beklag gegrond is en het beroep ongegrond.

Nu de gevolgen van de opgelegde straf niet meer ongedaan te maken zijn kent de beroepscommissie, na de directeur hieromtrent te hebben gehoord, de navolgende tegemoetkoming vast.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Verstaat dat klager en tegemoetkoming toekomt van ƒ 20,--.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 februari 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven