Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1502/GA, 23 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1502/GA

betreft: [klager]            datum: 23 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T. Schrama, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 mei 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.T. Schrama, en […], voormalig plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zoetermeer.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. het niet geleverd hebben gekregen van boodschappen op 22 maart 2017 (ZO-2017-43);

b. het niet hebben gekregen van een pakket met chips, cola en snoep op 31 maart 2017 (ZO-2017-44);

c. het niet hebben gekregen van (extra) brood op 3 april 2017 (ZO-2017-45);

d. het niet hebben gekregen van (extra) brood op 7 en 11 april 2017 (ZO-2017-46);

e. nalatigheid van klagers casemanager bij het aanvragen van bijzondere bijstand

(ZO-2017-47);

f. het samenvallen van een inhaalbezoekmoment met een sportmoment en persoonlijke verzorging op 3 april 2017 (ZO-2017-48);

g. het in de toekomst – in geval van noodsituaties – niet meer mogen bellen met de politie (ZO-2017-49); en

h. de omstandigheid dat de directeur niet, althans onvoldoende, heeft opgetreden tegen bedreigingen en intimidaties van klager door een medegedetineerde (ZO-2017-51).

 

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachten b., e. en g., heeft de klachten a., f. en h. ongegrond verklaard en de klachten c. en d. gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming van € 5,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klacht a: Klager beschikte op 20 maart 2017 over voldoende saldo. Op die dag is namelijk ten behoeve van de winkel € 40,86 van zijn rekening afgeschreven. Onder deze omstandigheden had op 22 maart 2017 levering van de boodschappen moeten plaatsvinden.

Klacht b: Klager kon vanwege een blessure niet deelnemen aan een tennistoernooi, waarbij de deelnemers een pakket met versnaperingen kregen. Toen klager om het pakket vroeg, werd hem dit geweigerd, omdat enkel de deelnemers van het toernooi hierop aanspraak konden maken.

Klachten c en d: Aan klager dient een hogere tegemoetkoming te worden toegekend. Klager heeft namelijk op verschillende dagen geen brood mogen ontvangen. Het heeft er alle schijn van dat het niet verstrekken van brood in de inrichting een structureel probleem is geweest.

Klacht e: Klager heeft voldoende duidelijk gemaakt waartegen de klacht is gericht. Voor het aanvragen van bijzondere bijstand diende klager door zijn casemanager te worden geholpen. De casemanager heeft echter niet of slecht gereageerd op de door klager ingediende verzoekbriefjes en is nimmer de gemaakte afspraken – het opsturen van een kopie van het paspoort en een betaalspecificatie van klager naar de gemeente – nagekomen. Als gevolg daarvan is de aanvraag voor bijzondere bijstand nooit in behandeling genomen.

Klacht f: Het inhaalbezoekmoment viel samen met het sportmoment. Aan klager is nooit meegedeeld dat hij – vanwege het inhaalbezoekmoment – zijn sportmoment zou moeten missen. Dat had wel in de rede gelegen. Aangezien een medegedetineerde niet aan het sportmoment deelnam, heeft klager gevraagd of hij mee mocht doen met het sportmoment van het andere gedeelte van de afdeling. Dit is hem geweigerd.

Klacht g: Klagers klacht is gericht tegen het feit dat hij in noodsituaties niet meer met de politie mag bellen. Reden contact op te nemen met de politie was de omstandigheid dat klager zijn vader – ondanks een gemaakte afspraak om op een later tijdstip te bellen – niet meer telefonisch kon bereiken. Gelet op de slechte gezondheidstoestand van zijn vader was klager bezorgd dat er iets ernstig aan de hand was. Het is niet mogelijk via de voor gedetineerden beschikbare telefoons met de politie te bellen. Het personeel heeft daarop de politie gebeld. Toen bleek dat alles goed ging met zijn vader, deelde personeel aan klager mee dat hij in de toekomst niet meer met de politie mocht bellen. Dit is in strijd met de Pbw. In noodsituaties moet klager te allen tijde de politie kunnen bereiken.

Klacht h: De directeur heeft niet (afdoende) gereageerd toen klager werd bedreigd door een medegedetineerde. Klager is overgeplaatst en de medegedetineerde niet. Hem is niet direct de mogelijkheid geboden aangifte te doen bij de politie. Op de dag van het incident heeft klager een verzoekbriefje ingediend met de vraag hoe hij aangifte kon doen. De directeur heeft hierop eerst na twee weken gereageerd en het adres van de politie doorgegeven. Voor het verkrijgen van informatie is klager afhankelijk van anderen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klacht f: Op verzoek van klager is zijn bezoekmoment verplaatst. Dat klager als gevolg daarvan zijn sportmoment moet missen, is zijn eigen verantwoordelijkheid. De mogelijkheden het dagprogramma naar ieders wensen aan te passen zijn begrensd.

Klacht g: Klager is in de gelegenheid gesteld met de politie te bellen. De politie is naar de vader van klager gegaan en geconstateerd is dat alles in orde was. Het is niet de bedoeling dat in de personeelsruimte getelefoneerd wordt. Dat moet worden gedaan in de daarvoor bestemde ruimte. Klagers detentiesituatie brengt met zich mee dat hij niet alles zelf kan regelen.

Klacht h: De vermeende gebeurtenis heeft niemand waargenomen en er zijn geen getuigenverklaringen voorhanden. Klager heeft op de dag van het incident bij zijn raadsman en moeder te kennen gegeven dat aangifte gedaan moest worden. Het personeel heeft deze mogelijkheid met hem besproken. Ook had klager bij het re-integratiecentrum en de bibliotheek om hulp kunnen vragen. In reactie op zijn brief heeft de directeur het adres van de politie doorgegeven. Klager is er niet van weerhouden aangifte te doen.

 

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van klacht a. kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht b. is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat klager om een pakket met versnaperingen heeft verzocht en dat hem dit is geweigerd. Gelet hierop is klagers klacht gericht tegen een beklagwaardige beslissing van de directeur zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager zal daarom alsnog worden ontvangen in dit onderdeel van zijn klacht.

Vaststaat dat de deelnemers van het tennistoernooi een pakket met chips, cola en snoep hebben ontvangen en dat klager vanwege een blessure niet heeft deelgenomen aan dit toernooi. Gelet hierop kan de beslissing van de directeur klager geen pakket te verstrekken niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht c. en d. kan de beroepscommissie zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht e. overweegt de beroepscommissie het volgende. Handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op

grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Nu het beklag ziet op nalatigheid van klagers casemanager bij het aanvragen van bijzondere bijstand, valt het beklag onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. Klager zal daarom alsnog worden ontvangen in dit onderdeel van zijn klacht.

Onweersproken is gesteld dat klagers casemanager niet of niet afdoende heeft gereageerd op de door klager ingediende verzoekbriefjes en dat hij de gemaakte afspraken – het opsturen van een kopie van het paspoort en betaalspecificaties van klager naar de gemeente – niet is nagekomen. Als gevolg daarvan is de aanvraag voor bijzondere bijstand nooit in behandeling genomen. Voor het aanvragen van bijzondere bijstand diende klager evenwel te worden geholpen door zijn casemanager. De beroepscommissie is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de casemanager niet de nodige inspanningen geleverd om de bijzondere bijstand van de grond te krijgen; er is dus sprake van nalatig handelen van de casemanager. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en stelt deze vast op € 5,=.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht f. overweegt de beroepscommissie het volgende. Vaststaat dat – op klagers verzoek – zijn bezoekmoment niet op de voorgeschreven dag heeft plaatsgevonden, waardoor dit inhaalbezoekmoment met een sportmoment en met persoonlijke verzorging samenviel. De weigering klager niet de mogelijkheid te bieden op een ander moment te sporten, kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht g. overweegt de beroepscommissie dat de klacht, nu deze is gericht tegen het in de toekomst niet meer mogen bellen met de politie, geen beklagwaardige beslissing betreft als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht h. overweegt de beroepscommissie het volgende. Door en namens klager zijn geen redenen aangevoerd op grond waarvan de directeur niet, althans onvoldoende, tegen de vermeende bedreigingen en intimidaties van klager door een medegedetineerde zou hebben opgetreden. Voorts is de beroepscommissie op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat er voor klager voldoende gelegenheid bestond aangifte van de vermeende bedreigingen en intimidaties te doen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a., f. en h. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake klacht b., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit onderdeel van zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de klachten c. en d. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht e. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht g. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 23 januari 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven