Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1819/GA, 29 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1819/GA

 

betreft: [klager]            datum: 29 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 30 mei 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 december 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsman van klager mr. M. de Reus. Als toehoorder was aanwezig mr. P.N.E. Plooij, secretaris bij het secretariaat van de Raad.

 

Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, en de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         het feit dat klager op 17 maart 2017 van zijn mentor heeft vernomen dat zijn verblijf in het basisregime wordt gecontinueerd (IJ-2017-000376) en

b.         het feit dat de casemanager van klager zijn fasering niet goed heeft behandeld (IJ-2017-000388).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag onder a: Uit de stukken volgt niet dat de beslissing tot het voortduren van klagers verblijf in het basisprogramma schriftelijk aan klager is bekend gemaakt. Uit de door klager opgestelde klacht volgt dat dit slechts mondeling door de casemanager van klager is medegedeeld. Nu niet blijkt van een schriftelijke beslissing met daarin een belangenafweging tot niet-promoveren dient reeds hierom het beklag gegrond te worden verklaard.

Door en namens klager zijn geen nadere gronden aangevoerd ten aanzien van het beklag onder b.

 

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a:

Ingevolge artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft een gedetineerde aanspraak op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag – ‘groen gedrag’ – positief scoort

gedurende een periode van zes weken. De directeur beoordeelt de onderdelen van goed gedrag op basis van bijlage 1 van de Regeling, het zogeheten toetsingskader “stimuleren en ontmoedigen”.

 

In RSJ 13 juli 2016, 16/799/GA, heeft de beroepscommissie overwogen dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over niet-promoveren een belangenafweging dient te maken tussen het aan de beslissing ten grondslag gelegde negatieve gedrag van klager

enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, anderzijds. De afwegingen die hij maakt om tot zijn beoordeling te komen, dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar gemaakt te worden, enerzijds opdat klager inzichtelijk

wordt geïnformeerd over zijn gedragingen die uiteindelijk hebben geresulteerd in het niet-promoveren, anderzijds opdat deze in beklag en beroep kunnen worden getoetst.

 

Klager heeft op 17 maart 2017 van zijn casemanager vernomen dat zijn gedrag als “rood” is aangemerkt en dat daarom zijn verblijf in het basisregime wordt gecontinueerd. Van vorenbedoelde belangenafweging door de directeur is evenwel niet gebleken. Evenmin is gebleken van een belangenafweging in een schriftelijk besluit tot niet-promoveren, nu dit besluit door de directeur niet is overgelegd.

 

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na de beslissing tot niet-promoveren wordt bezien of een gedetineerde alsnog kan promoveren en nu tegen dit niet-promoveren wederom beklag kan worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,=.

 

Ten aanzien van het beklag onder b:

Op grond van het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Pbw, dient een beroepschrift met redenen te zijn omkleed. Nu klager noch diens raadsman nadere gronden hebben aangevoerd ten aanzien van onderdeel b van het beroep, voldoet het beroep niet aan die in artikel 69, eerste lid, van de Pbw gestelde eis. Om die reden kan klager niet worden ontvangen in zijn beroep. Derhalve zal klager ten aanzien van het beklag onder b niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag onder a alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

 

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van het beklag onder b

niet-ontvankelijk in het beroep.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 29 januari 2018.

 

                        

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven