Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0553/TP, 17 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/553/TP

betreft: [klager] datum: 17 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 6 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.H. Gaasbeek, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. H. Gaasbeek om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 4 maart 2003 verlengd tot 2 juni 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 9 maart 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Haarlem te Haarlem.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 29 januari 2003 besloten tot plaatsing van klager in de TBS-Kliniek De Kijvelanden te Poortugaal. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft ernstige psychische problemen en begrijpt de inhoud van stukken niet, laat staan dat hij gevolgen kan overzien. Om die reden heeft zijn raadsman de Minister meermalenschriftelijk verzocht om een afschrift van stukken aan klager, met name van stukken waarin beroepstermijnen worden genoemd, te mogen ontvangen. De Minister voldoet niet aan dat verzoek. De beroepscommissie wordt verzocht expliciethierop in te gaan. Het argument van de Minister dat de ervaring leert dat ter beschikking gestelden met regelmaat van raadsman wisselen is niet van toepassing op de cliënten van klagers raadsman, maar is ook los daarvan nietrelevant. Als dag van ingang van de korte beroepstermijn van zeven dagen dient in dit geval de datum van het beroepschrift genomen te worden.
Klager acht verlenging van zijn passantentermijn zeer onredelijk en, gelet op zijn persoonlijke toestand, zeer onwenselijk. Klager is buiten aanwezigheid van zijn raadsman gehoord over de voorgenomen verlengingsbeslissing, ondanksdat zijn raadsman uitdrukkelijk had verzocht op de hoogte te worden gesteld van dergelijke belangrijke momenten. Deze handelwijze is onzorgvuldig en onbehoorlijk. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de Minister rechtsreeks metklager onderhandelt over de vaststellingsovereenkomst inzake de toe te kennen tegemoetkoming. Het gaat niet aan raadslieden te passeren.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De bestreden beslissing is volgens een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding op 27 februari 2003 aan klager uitgereikt. Gelet op de beroepstermijn is het onderhavige beroep tijdig ingediend.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 12 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is nietzodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Wel is klager een tegemoetkoming aangeboden, die hij heeft aanvaard. De Minister heeft klager een vaststellingsovereenkomst toegezonden.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. De bestreden beslissing is volgens de Minister op 27 februari 2003 aan klager uitgereikt. Het beroepschrift is op 6 maart 2003, derhalve op dezevende dag van de beroepstermijn, ontvangen.
Klagers raadsman heeft de beroepscommissie verzocht in te gaan op zijn verzoek aan de Minister om een afschrift van relevante stukken aan klager te mogen ontvangen, met name met het oog op de korte beroepstermijn. In dit verbandmerkt de beroepscommissie op dat zij niet bevoegd is de Minister een verplichting op te leggen als door de raadsman beoogd. Voorts merkt zij op dat in artikel 69, vierde lid Bvt in verbinding met artikel 58, vijfde lid, Bvt isbepaald dat een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroep niettemin ontvankelijk is, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is.
Overigens heeft de raadsman gelijk in zijn onder nota bene in het beroepschrift gemaakte opmerking dat de Minister in de bestreden beslissing ten onrechte de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing als beroepsinstantie vermeldt.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 19 maart 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Haarlem blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoordmoest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in de TBS-Kliniek De Kijvelanden dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden. De Minister heeft klager een tegemoetkoming volgens de in derechtspraak van de beroepscommissie ontwikkelde maatstaf aangeboden, welk aanbod door klager is aanvaard, maar voor zover de beroepscommissie bekend is nog geen sprake van een door klager ondertekende vaststellingsovereenkomst.
De beroepscommissie zal de tegemoetkoming derhalve vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag nahet verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven