Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2178/GB en 17/2569/GB, 9 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2178/GB en 17/2569/GB

 

Betreft:            [klager]            datum: 9 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een (fictieve) weigering van de selectiefunctionaris om een beslissing te nemen en tegen een op 25 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissingen

De selectiefunctionaris heeft aanvankelijk geen beslissing genomen op het door klager ingediende verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (17/2178/GB). De selectiefunctionaris heeft voornoemd verzoek op 25 juli 2017 afgewezen (17/2569/GB).

 

2.         De feiten

Klager is sedert 15 november 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zwaag.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager zijn de beroepen als volgt toegelicht. Namens klager is op 19 mei 2017 een verzoekschrift ingediend, dat niet in behandeling kon worden genomen door een fout in de persoonsgegevens. Op 26 mei 2017 is daarop een nieuw verzoek ingediend. Bij navraag bleek de selectiefunctionaris het verzoekschrift niet te kunnen terugvinden. Op 29 juni 2017 is het verzoekschrift wederom opgestuurd, met het verzoek binnen zeven dagen te reageren, nu klagers deelname aan het p.p. op 15 juli 2017 had moeten aanvangen. Klager voldoet aan alle voorwaarden voor deelname.

Nu de beslissing eerst op 24 juli 2017 is genomen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en daarmee van schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Klagers gedrag en houding, op grond waarvan het Openbaar Ministerie (OM) negatief adviseert, zijn niet nader omschreven. De vrijhedencommissie adviseert negatief, omdat de interventies ter verlaging van de recidive niet zijn afgerond, zij het risico op onttrekking vanwege klagers toekomst bij zijn gezin in Thailand aanwezig achten en het OM negatief adviseert. Het is echter onduidelijk waaruit voornoemde interventies bestonden en waarop het argument rond klagers familie in Thailand is gebaseerd. Klager is reeds achttien jaar geleden veroordeeld. Hij heeft nog steeds (goed) contact met het slachtoffer, juist ook omdat het slachtoffer contact zoekt met klager. Hij is altijd gemotiveerd geweest mee te werken aan behandelingen en heeft hierom zelfs meermaals verzocht. Klager heeft twee jaar lang behandelingen bij De Waag en ook behandelingen bij Het Dok gehad. Het stopzetten daarvan kan hem niet worden tegengeworpen. Klager is bereid zich te houden aan op te leggen voorwaarden. Hij heeft geen enkele intentie gedurende zijn detentie naar Thailand te vertrekken. Klager heeft een nieuw adres in Nederland, waar hij buiten detentie zal verblijven, en is bezig zijn familie uit Thailand naar Nederland te laten verhuizen. Bovendien zouden een eventueel onttrekkings- en vluchtrisico kunnen worden ondervangen door toepassing van elektronisch toezicht. Klager is op 14 september 2017 in het plusprogramma geplaatst. Hieruit blijkt wederom dat hij verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt en wil werken aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Verzocht wordt de selectiefunctionaris op te dragen een nieuwe beslissing te nemen en klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de periode waarin hij onterecht niet heeft kunnen deelnemen aan een p.p.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de (fictieve) weigering te beslissen op genoemd verzoek en de afwijzing daarvan als volgt toegelicht. Klagers verzoek is tussen eind mei en eind juni niet doorgestuurd naar de inrichting. Klagers advocaat, die bekend is met de procedures, had echter de casemanager kunnen benaderen voor het indienen van een verzoek. Aan de eisen van artikel 6 van het EVRM is, mede in het licht van artikel 73, vierde lid, van de Pbw, voldaan.

Klager is in Thailand opgespoord en vervolgens door het Hof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor het plegen van seksueel misbruik met iemand die aan zijn zorg was toevertrouwd en die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Hieruit is in 2002 een zoon geboren. Klager heeft in 2016 tegenover de reclassering te kennen gegeven na zijn detentie terug te willen keren naar Thailand. Hij heeft al lange tijd geen binding meer met Nederland. De reclassering schat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld tot hoog in en acht een risico op letselschade voor willekeurige personen aanwezig. Er zijn verschillende interventies geïndiceerd, voordat aan klager vrijheden kunnen worden verleend. Gedurende zijn detentie dient met klager toegewerkt te worden naar behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). Klager is op 19 januari 2017 in de FPK Assen geplaatst, maar de behandeling daar is op 9 februari 2017 gestaakt.

In het advies van het OM is verwezen naar een eerder OM-advies. Daarin staat dat klagers motivatie dubieus is en de vrijwilligheid van het contact met het slachtoffer niet is gebleken. Daarin is voorts gewezen op klagers langdurige verblijf in het buitenland, zijn houding ten aanzien van het door hem gepleegde delict, zijn gedrag tijdens detentie, de grote impact van de strafzaak en de einddatum van zijn detentie. Klagers negatieve gedrag blijkt onder meer uit de terugplaatsing vanuit de FPK Assen. De directeur van de FPK Assen heeft kort na klagers opname daar laten weten te twijfelen aan de haalbaarheid van behandeling van klager. Aan klager is bij de behandeling een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. Slachtofferbehandeling van klager (voor traumaverwerking) kan pas plaatsvinden na diens daderbehandeling, waarvoor klager onvoldoende openstaat. In het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden en het reclasseringsadvies wordt klagers houding ten aanzien van het door hem gepleegde delict nader toegelicht. Gelet op het voorgaande, waaronder klagers eerdere verblijf in Thailand, heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijkheid van elektronische controle.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Namens klager is op 26 mei 2017 een verzoek tot deelname aan een p.p. ingediend. Op 7 juli 2017 is namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van de selectiefunctionaris op dit verzoek te beslissen. Op 25 juli 2017 heeft de selectiefunctionaris het verzoek afgewezen. Tegen deze beslissing is namens klager op 1 augustus 2017 beroep ingesteld. Nu de selectiefunctionaris op 25 juli 2017 alsnog een beslissing heeft genomen, zal de beroepscommissie de beroepen tezamen inhoudelijk behandelen.

4.2.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3.      Uit het reclasseringsadvies d.d. 11 oktober 2016 komt het volgende naar voren. Klager heeft of had een eigen bedrijf in Thailand en zijn partner woont of woonde daar ook. Klager heeft nog geen concrete stappen ondernomen om een bestaan in Nederland op te bouwen, anders dan door te proberen enkele familieleden naar Nederland te halen. Behandeling van klager is geïndiceerd om hem inzicht te laten verkrijgen in zijn aandeel in het door hem gepleegde delict en de ernst en de gevolgen daarvan. Het risico op recidive en op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt, (mede) als gevolg van vorenstaande, als gemiddeld tot hoog ingeschat. Voorts is sprake van een risico op letselschade voor willekeurige personen.

4.4.      Klager heeft naar aanleiding van dit advies enige tijd in de FPK Assen verbleven. Deze plaatsing werd beëindigd, omdat diverse behandelaren behandeling van klager niet langer zinvol c.q. mogelijk achtten als gevolg van klagers houding tegenover de behandeling en tegenover medepatiënten.  De beroepscommissie begrijpt dat klager niet alleen met dader-, maar ook met slachtofferproblematiek te maken heeft (klager voldoet volgens het Dok aan de criteria voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS)). Deze beëindiging staat thans echter niet ter beoordeling van de beroepscommissie en kan klager hoe dan ook worden tegengeworpen bij de beoordeling van zijn geschiktheid voor deelname aan een p.p. (artikel 7, derde lid, onder f, van de Pm). Psychiatrische behandeling is immers geïndiceerd om genoemde maatschappelijke risico’s in te perken. Dat deze in de FPK Assen niet is afgerond, doet dus afbreuk aan klagers geschiktheid voor deelname aan een p.p. Voorts had en heeft klager nog geen (onbegeleide) vrijheden genoten en verbleef hij tot 14 september 2017 – dus ten tijde van de bestreden beslissing – in het basisprogramma. Hierbij komt nog dat vooralsnog twijfelachtig is of klager na detentie daadwerkelijk een bestaan in Nederland wenst op te bouwen.

4.5.      Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Zij zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4.6.      De beroepscommissie merkt tot slot nog op dat het reclasseringsadvies dateert van enige tijd geleden en bovendien van vóór klagers verblijf in de FPK Assen. Een nieuw door de reclassering geadviseerd plan van aanpak is dan ook wenselijk om klager – ook na deze omstandigheid – te kunnen laten toewerken naar een goede terugkeer in de maatschappij. Het feit dat klager recent in het plusprogramma is geplaatst, is een indicatie dat hij thans beter gemotiveerd is positief aan zijn resocialisatie te werken.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en  J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 9 januari 2018

 

                                                

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven