Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2258/GB, 8 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2258/GB

Betreft:            [klager]            datum: 8 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de Inrichting voor Stelselmatige Daders (de ISD) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klager was sedert 26 februari 2015 gedetineerd. Hij verbleef in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Vught. Bij beslissing van 6 juli 2017 is hij geplaatst in de ISD van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt. Op 4 september 2017 is hij geplaatst in de afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden (hierna: de BPG-afdeling) van de p.i. Vught. Op 22 september 2017 is klager in vrijheid gesteld.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is ex artikel 15 van de Pbw aan de selectiefunctionaris een verzoek tot plaatsing uit het PPC ten minste op juridische begrijpelijkheid te beoordelen. Het selectieadvies maakt onvoldoende duidelijk dat niet langer sprake was van een indicatie voor plaatsing in het PPC. Onduidelijk is op grond waarvan is geoordeeld dat niet langer werd voldaan aan de voorwaarden die in artikel 20, sub c, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden worden gesteld aan verblijf in het PPC. Onduidelijk is ook op grond waarvan is geconcludeerd dat niet langer sprake was van een zorgindicatie of behandelmotivatie. Verzocht wordt klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. In het selectieadvies is vermeld dat er geen PPC-indicatie meer was, omdat er geen acute zorgindicatie was, het klager aan behandelmotivatie ontbrak en hij groepontwrichtend functioneerde. Hierop is klager uit het PPC geplaatst.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is op 4 september 2017 in de BPG-afdeling van de p.i. Vught geplaatst, zodat de bestreden beslissing niet langer werd geëffectueerd. Hij is bovendien op 22 september 2017 in vrijheid gesteld. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Het beroep richt zich – zo begrijpt de beroepscommissie – niet zozeer tegen de plaatsing in de ISD, als wel tegen de plaatsing uit het PPC. Daarover overweegt zij als volgt. De selectiefunctionaris heeft de beslissing klager uit het PPC te plaatsen genomen op grond van het selectieadvies, waarin is vermeld dat pogingen tot behandeling van klager zijn gestaakt vanwege een gebrek aan motivatie en zijn groepontwrichtend gedrag en dat dit, in combinatie met de afwezigheid van een acute zorgindicatie, maakt dat geen sprake meer was van een PPC-indicatie. Naar het oordeel van de beroepscommissie mocht de selectiefunctionaris uitgaan van dit advies. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en  J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 januari 2018

                                          

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven