Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2828/GA, 29 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2828/GA

betreft: [klager]            datum: 29 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 16 augustus 2017 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 december 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord, namens mr. J.S.W. Boorsma, als raadsman van klager mr. E.G.S. Roethof , en de directeur van voormelde locatie, […]. Als toehoorder was ter zitting aanwezig mr. P.N.E. Plooij, secretaris bij het secretariaat van de Raad.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen, nu klager niet in gesprek wenste te gaan met een gedragsdeskundige (S-2017-000573).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens  klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wenste niet mee te werken aan een onderzoek van de gedragsdeskundige, nu de uitkomsten van dat onderzoek in zijn nog lopende strafzaak terecht kunnen komen. Daarnaast is niet gebleken dat er een aanleiding aanwezig was om klager in afzondering te plaatsen bij binnenkomst in de p.i.. Uit het dossier volgt alleen dat klager niet in gesprek wenste te gaan met de gedragsdeskundige en dat als gevolg daarvan geen inschatting omtrent de gemoedstoestand van klager kon worden gemaakt. Het plaatsen van klager in een afzonderingscel op basis van deze informatie is niet terecht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is in een observatiecel geplaatst omdat door de gedragsdeskundige geen enkele inschatting omtrent de gemoedstoestand van klager kon worden gemaakt. De gedragsdeskundig heeft vanuit het politiebureau telefonisch contact opgenomen met de inrichting, waarbij is aangegeven dat er geen garanties konden worden afgegeven dat klager zichzelf niet iets zou aandoen. Gezien het feit dat klager pas op vrijdagavond binnenkwam, waardoor het inwinnen van advies bij een psycholoog niet meer mogelijk was, heeft de directeur geen risico willen nemen en de ordemaatregel aan klager opgelegd. 

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid jo. artikel 23, eerste lid, onder a van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen, indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsneming noodzakelijk is, of indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. De afzondering duurt ten hoogste twee weken.

De directeur heeft op 17 juni 2017 aan klager een ordemaatregel opgelegd van drie dagen afzondering in afzonderingscel. De directeur heeft deze beslissing genomen nadat een gedragsdeskundige vanuit het politiebureau telefonisch contact met de inrichting had opgenomen. De directeur heeft klager voor zijn eigen veiligheid in afzondering geplaatst, omdat klager niet heeft meegewerkt aan een gesprek met een gedragsdeskundige waardoor geen inschatting kon worden gemaakt van klagers gemoedstoestand. Klager is vervolgens op 17 juni 2017 en 18 juni 2017 gezien en gesproken door artsen. Zij hebben advies ingewonnen bij de psychiater. Op advies van de arts is klager op 18 juni 2017 uit de observatie gehaald en op een reguliere cel geplaatst.

De beroepscommissie is van oordeel dat op basis van het enkele feit dat geen inschatting kon worden gemaakt van de gemoedstoestand van klager de ordemaatregel niet had mogen worden opgelegd. Uit de aanwezige stukken en uit het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat ten tijde van het opleggen van de ordemaatregel op grond van nadere informatie omtrent risico’s en/of concrete waarnemingen inzake de gemoedstoestand van klager geconcludeerd kon worden dat oplegging van de ordemaatregel noodzakelijk was ter bescherming van klager. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om de ordemaatregel aan klager op te leggen als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie beslist als volgt.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 29 januari 2018.

 

                        

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven