Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3268/GA, 29 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3268/GA

betreft: [klager]            datum: 29 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 september 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 december 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de  raadsman van klager mr. M. de Reus. Als toehoorder was aanwezig, mr. P.N.E. Plooij, secretaris bij het secretariaat van de Raad.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

        

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover in beroep nog aan de orde - :

a.         een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het niet opvolgen van opdrachten van het personeel op 2 juni 2017 (IJ-2017-000568);
b.         een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het niet opvolgen van de aanwijzingen van het personeel op 10 juni 2017 (IJ-2017-000585);
c.         een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens bedreiging van een p.i.w.-er op 20 juni 2017 (IJ-2017-000626);
d.         een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het zich verbaal dreigend gedragen richting inrichtingspersoneel op 21 juni 2017 (IJ-2017-000631);
e.         de aanwezigheid van zwarte schimmel in de badkamer in zijn cel (IJ-2017-000569) en
f.         de inbeslagname van zijn laptop (IJ-2017-000562).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a: Nu de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf niet is ondertekend, dient dit te leiden tot een formele gegrondverklaring van het beklag. Klager stelt zich op standpunt dat de aanzegging van het rapport pas heeft plaatsgehad na opleggen van de disciplinaire straf, hetgeen in strijd moet worden geacht met het bepaalde in artikel 50, eerste lid, Pbw. Voorts is het rapport aangezegd door een ambtenaar die niet bij het voorval aanwezig was. Tevens acht klager de disciplinaire straf te hoog.

Ten aanzien van het beklag onder b: De beklagcommissie heeft ten onrechte het beklag ongegrond verklaard. Indien het rapport niet aan klager is aangezegd staat dit aan een rechtsgeldige strafoplegging in de weg.

Ten aanzien van het beklag onder c en d: Nu de schriftelijke mededelingen van de disciplinaire straffen niet zijn ondertekend, dient dit te leiden tot een formele gegrondverklaring van het beklag. Klager acht de opgelegde straffen, in ieder geval de hoogte, onredelijk en onbillijk. Na de beslissing van de schorsingsvoorzitter tot toewijzing van het schorsingsverzoek in een andere zaak is de tenuitvoerlegging doorgelopen tot 23 juni 2017. Bij verbale agressie of bedreiging fysiek wordt een maximumstraf genoemd van drie dagen eigen cel in de Landelijke Sanctiekaart 2016. Aan klager is tweemaal een straf opgelegd die dit maximum overschrijdt, zonder nadere motivering.

Door en namens klager zijn geen nadere gronden aangevoerd ten aanzien van het beklag onder e en f.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a:

Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling van een disciplinaire straf onverwijld aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Uit de stukken blijkt niet dat deze aan klager is uitgereikt. Mitsdien is niet voldaan aan voormelde bepaling. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zij zal deze vaststellen op € 7,50.

De beroepscommissie ziet – gelet op het navolgende – geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming aan klager. Anders dan namens klager is betoogd is de beroepscommissie van oordeel dat, gelet op de wijze waarop het schriftelijk verslag is opgemaakt, het verslag is opgemaakt door een ambtenaar die bij het voorval aanwezig was en dat de verslaglegging van het rapport ook door deze ambtenaar aan klager is meegedeeld zoals is vermeld in het schriftelijk verslag.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel andere verblijfsruimte opleggen. Bij beslissing van 2 juni 2017 heeft de directeur aan klager een straf van drie dagen opsluiting in eigen cel zonder televisie opgelegd wegens klagers persisterende weigering om naar de afdeling te komen voor een rapportbespreking. Uiteindelijk heeft het personeel assistentie ingeroepen door middel van een alarmmelding, als gevolg waarvan de orde en veiligheid van de inrichting alsmede een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming van klager in het geding is gebracht. Gelet hierop kon de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de bestreden disciplinaire straf opleggen.

Ten aanzien van het beklag onder b:

In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt.

Nu in het verslag van 10 juni 2017 zowel is vermeld dat het verslag niet aan klager is aangezegd, als dat dit niet is geschied, kan niet worden vastgesteld dat het verslag is aangezegd door de betrokken ambtenaar of medewerker. Nu evenmin is gebleken van een dringende reden voor het niet aanzeggen van het verslag, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zij zal deze vaststellen op € 7,50. 

 

De beroepscommissie ziet – gelet op het navolgende – geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming aan klager. Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel andere verblijfsruimte opleggen.

In de algemene bepalingen van de huisregels van de p.i. Krimpen aan den IJssel is opgenomen: “Aanwijzingen en/of opdrachten van het personeel, werkzaam in de inrichting, dient u te allen tijde en nauwgezet op te volgen. Bij een alarmsituatie dient u direct uw cel in te gaan indien u zich op de afdeling bevindt. Het is mede in het belang van uw eigen veiligheid dat u tijdens een alarmsituatie iedere opdracht van het personeel onmiddellijk opvolgt.”

Bij beslissing van 10 juni 2017 heeft de directeur aan klager een straf van drie dagen opsluiting in eigen cel zonder televisie opgelegd wegens het feit dat klager uit zijn cel wilde lopen tijdens een alarmsituatie. Klager wilde niet ingesloten worden en werkte tegen bij het sluiten van de deur. De directeur heeft derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk gehandeld met het opleggen van voormelde straf.

Ten aanzien van het beklag onder c:

Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling van een disciplinaire straf onverwijld aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Uit de stukken blijkt niet dat deze aan klager is uitgereikt. Mitsdien is niet voldaan aan voormelde bepaling. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zij zal deze vaststellen op € 12,50

De beroepscommissie ziet – gelet op het navolgende – geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming aan klager.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel andere verblijfsruimte opleggen.

Bij beslissing van 21 juni 2017 heeft de directeur aan klager een straf van vijf dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie opgelegd wegens bedreiging van een p.i.w.-er, hetgeen in strijd is met de orde, rust en veiligheid van de inrichting. De directeur heeft derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk gehandeld met het opleggen van voormelde straf.

Ten aanzien van het beklag onder d:

Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling van een disciplinaire straf onverwijld aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Uit de stukken blijkt niet dat deze aan klager is uitgereikt. Mitsdien is niet voldaan aan voormelde bepaling. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zij zal deze vaststellen op € 12,50.

De beroepscommissie ziet – gelet op het navolgende – geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming aan klager.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel andere verblijfsruimte opleggen.

Bij beslissing van 21 juni 2017 heeft de directeur aan klager een straf van vijf dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie opgelegd wegens het zich verbaal dreigend te gedragen richting personeel en het niet opvolgen van opdrachten, hetgeen in strijd is met de orde, rust en veiligheid van de inrichting. De directeur heeft derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk gehandeld met het opleggen van voormelde straf.

Ten aanzien van het beklag onder e en f:

Op grond van het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Pbw, dient een beroepschrift met redenen te zijn omkleed. Nu klager noch diens raadsman het beroep ten aanzien van de onderdelen e en f geen (nadere) gronden hebben aangevoerd, voldoet het beroep niet aan die in artikel 69, eerste lid, van de Pbw gestelde eis. Om die reden kan klager niet worden ontvangen in zijn beroep. Derhalve zal klager ten aanzien van het beklag onder e en f niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a, b, c en d gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag onder a, b, c en d alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van (in totaal) € 40,=.

 

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van het beklag onder e en f niet-ontvankelijk in zijn beroep.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 29 januari 2018.

 

                         

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

           

 

 

 

 

Naar boven