Nummer : 17/4335/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 2 januari 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Groot Alphen te Alphen a/d Rijn.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 27 december 2017, inhoudende tien dagen opsluiting in eigen cel ingaande 27 december 2017 om 15.38 uur en eindigend op 6 januari 2018 om 15.38 uur.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 28 december 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 december 2017.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit het schriftelijk verslag blijkt dat rapporteur een medegedetineerde wilde ophalen in verband met een uit te voeren visitatie. Op het moment dat de naam van die medegedetineerde werd genoemd, overhandigde die medegedetineerde een telefoon aan verzoeker. Verzoeker probeerde deze telefoon gelijk aan een andere medegedetineerde te geven, maar liet deze op de grond vallen. Verzoeker kreeg dus onverwachts een telefoon in handen, waar hij kennelijk meteen van af wilde en waarbij hij (terwijl hij nauwelijks bedenktijd had) de verkeerde beslissing heeft genomen door die telefoon aan een andere gedetineerde te willen overhandigen. Een dergelijke situatie verschilt in grote mate van de situatie waarin een gedetineerde willens en wetens al enige tijd in bezit is van een (bij hem op de cel aangetroffen) telefoon en waarvoor hij volgens de sanctiekaart maximaal 10 dagen opsluiting in eigen cel opgelegd kan krijgen. Uit de beslissing van de directeur blijkt niet waarom aan verzoeker de volgens de sanctiekaart maximale straf voor het bezit van een telefoon is opgelegd. De directeur merkt in zijn reactie op dat verzoeker probeerde de telefoon in zijn kleding te verstoppen. Dat komt echter niet overeen met de feitelijke gang van zaken zoals beschreven in het verslag. Gelet op het – ondanks de bijzondere omstandigheden van het geval - ontbreken van een adequate uitleg over het opleggen van de straf die volgens de sanctiekaart maximaal staat op het bezit van de telefoon, is de redelijkheid van de sanctie niet gebleken.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang, tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 2 januari 2018
secretaris voorzitter