Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0282/GB, 13 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/282/GB

betreft: [klager] datum: 13 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1975], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 januari 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 21 maart 2003 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 22 oktober 2000 gedetineerd. Sedert 10 oktober 2002 verbleef hij op de afdeling voor beperkt gemeenschapsgeschikten van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught. Op 23 januari 2003 is hij op advies van deEBI-adviescommissie in de EBI geplaatst.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in de artikelen 289, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 23 augustus 2001. Dewettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 juli 2004.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Klager verbleef op een afdeling voor beperkt gemeenschapsgeschikten. Op 2 januari 2003 werd hij in afzondering geplaatst en vervolgens op de Landelijke Afzonderingsafdeling. Nadat hij daar twee weken had verbleven, kreeg hij ineenshandboeien om.
Hij heeft geen directeur gezien die het EBI-voorstel met hem heeft besproken.
Klager vraagt zich af waarom hij niet meteen handboeien kreeg, nu ze hem blijkbaar zo gevaarlijk vinden.
Klager is veroordeeld op grond van artikel 289 jo 45 WSr. Er was geen sprake van een koelbloedige moord, hij sprong in de bres toen zijn toenmalige partner werd aangerand.
Daarom heeft hij zes jaar gekregen. Dit is zijn eerste veroordeling op basis van een geweldsdelict. Als zijn partner niet was aangevallen, had hij nooit zo gereageerd. Van recidive kan dus eigenlijk niet gesproken worden.
De selecteur verdraait de feiten. Klager heeft nooit gesuggereerd dat hij hulp van buiten heeft gehad. In een ander verslag verwoordt de selecteur op de juiste wijze, nl dat de selecteur (en niet bepaalde mensen buiten deinrichting) het maar moet uitzoeken.
Klager heeft geen mensen buiten de inrichting die hem bij een eventuele ontvluchtingpoging zouden helpen.
Ten aanzien van de twee genoemde incidenten merkt hij op dat hij eenmaal uit zelfverdediging heeft gehandeld en daarvoor ook disciplinair is bestraft, terwijl het andere incident dateert van vijf jaar geleden.
Klager heeft volledig meegewerkt bij de plaatsing in afzondering. Hij vindt het volstrekt onbegrijpelijk op basis waarvan geconcludeerd wordt dat hij een gijzelingspoging zou beramen.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. Nieuw Vosseveld is aangegeven dat klager in de nacht van 2 op 3 januari 2003 een ontvluchtingpoging heeft ondernomen. Hij had zijn bed losgeschroefd met van arbeid ontvreemdetangen. Met dit bed probeerde hij glas uit zijn raam te slaan. Later werden bij klager op cel een handgemaakt, op echt lijkend, pistool gevonden, alsmede een geprepareerd scheermesje, twee zwarte bivakmutsen, een zwart overhemd eneen paar zwarte handschoenen. Een en ander was verstopt in de afvalbak bedekt met afval. Voorts had hij een waterpomptang en een combinatietang op cel.
Doordat in het verleden is gebleken dat klager geweld niet schuwt en gezien genoemde attributen op cel, wordt niet uitgesloten geacht dat klager van plan was met geweld cq. gijzeling te ontvluchten Klager heeft reeds eerder, op 7mei 2002, een daadwerkelijke ontsnappingspoging vanuit de p.i. Overmaze gedaan.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 8 januari 2003 in de p.i. Nieuw Vosseveld heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Nadat klager was geconfronteerd met hetgeen onder 3.2 is weergegeven was hij weinig mededeelzaam over de reden van zijn ontvluchtingspoging. Volgens klager was het mis gegaan en heeft hij nu pech gehad en accepteert hij deconsequenties van zijn handelen. Hij maakt daarin een reële indruk. Omtrent contacten met buiten wilde hij niets loslaten en gaf aan dat selectiefunctionaris dat maar moest uitzoeken.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak van klagers overplaatsing naar de EBI aan de orde is geweest in de vergadering van de Adviescommissie EBI van 16 januari 2003. Uit beschikbare informatie is gebleken datklager moet worden aangemerkt al daadwerkelijk vluchtgevaarlijk.
Naast hetgeen is weergegeven onder 3.2 heeft de selectiefunctionaris daarbij aangegeven dat klager in een eerder stadium, overigens niet alleen tijdens zijn huidige detentie, welke aanving na zeer snelle recidive, er blijk vanheeft gegeven niet te schromen grof geweld te gebruiken, indien hij daartoe aanleiding ziet. Twee maal heeft hij een medegedetineerde ernstig verwond. Een ontvluchtingpoging vanuit de p.i. Overmaze kon ternauwernood wordenverijdeld.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De ontvluchtingpoging uit de p.i. Overmaze, de aard van het delict waarvoor hij thans veroordeeld is en de geweldplegingen tijdens eerdere detenties tegen medegedetineerden, de huidige voorbereidingshandelingen tot een poging totontvluchting, alsmede de op cel aangetroffen goederen als onder meer bivakmutsen en een gefabriceerd namaakpistool (welke klager aan het zicht van het personeel heeft trachten te onttrekken) leiden in onderling verband bezien, tothet oordeel dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in zowel de onder 4.2 bedoelde categorie a. als in de daar bedoelde categorie b..
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande en nu niet is gebleken van contra-indicaties, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 13 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven