Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1865/TA, 5 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1865/TA

betreft: [klaagster]       datum: 5 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[…], verder te noemen klaagster, gericht tegen een uitspraak van 20 april 2017 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klaagsters raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Klaagsters raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk bericht dat klaagster niet ter zitting zal verschijnen.

Het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting is evenmin ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het niet aan klaagster verstrekken van de verhoogde dagdosering van 160 milligram oxicodon (HK-2017-11).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klaagster en het hoofd van de inrichting

Namens klaagster is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 31 januari 2017 heeft klaagster de pijnpoli bezocht. Daar is de dagdosering oxicodon verhoogd van 120 naar 160 milligram per dag, indien nodig. Klaagster heeft vanaf 31 januari 2017 tot 6 februari 2017 echter alleen de oude dosering gekregen, ondanks klaagsters verzoek (ook) de extra dosering te krijgen. De inrichting heeft geen lijsten overgelegd waaruit blijkt hoeveel medicatie aan klaagster is verstrekt. Klaagster betwist dat zij de aangeboden medicatie heeft geweigerd. Klaagster gaf juist aan blij te zijn met de verhoogde dosering. Klaagster heeft pas op 6 februari 2017 met de psychiater over de pijnmedicatie gesproken. Dit gesprek had eerder moeten plaatsvinden. Er is sprake van het onthouden van zorg en op zijn minst van onvoldoende zorgvuldigheid bij het uitvoeren daarvan. Klaagster is erg ziek en in dat kader zouden hogere eisen aan de zorgplicht van de inrichting mogen worden gesteld.

Het hoofd van de inrichting heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Vaststaat dat klaagster op 31 januari 2017 de pijnpoli heeft bezocht en dat toen de dosering oxicodon is verhoogd van 120 naar 160 milligram per dag, indien nodig. Klaagsters klacht houdt in dat de extra dosering van 40 milligram (desgevraagd) niet aan haar zou zijn verstrekt. Het klaagschrift is gedateerd 2 februari 2017. De omvang van de klacht strekt zich daarom (alleen) uit over de periode van 31 januari 2017 tot en met 2 februari 2017.

Op grond van artikel 41, eerste lid, Bvt heeft de verpleegde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. Op grond van artikel 41, vierde lid onder a, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg voor de verstrekking van de door een aan de inrichting verbonden arts voorgeschreven medicijnen.

Een beslissing die een vermeende schending inhoudt van een wettelijk recht is ingevolge artikel 56, eerste lid, onder e, in samenhang bezien met artikel 56, vierde lid, Bvt alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht door het hoofd van de inrichting. De enkele stelling dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht biedt op zich zelf genomen geen deugdelijke grondslag voor de ontvankelijkheid van het beklag. Het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht moet daadwerkelijk vastgesteld worden.

Naar het oordeel van de beroepscommissie betreft klaagsters klacht de hoeveelheid verstrekte medicatie en daarmee de wijze van betrachten van de zorgplicht krachtens artikel 41, vierde lid, onder a, Bvt, zoals bedoeld in artikel 56, vierde lid van de Bvt. Niet is immers gesteld of gebleken dat zij geen medicatie heeft gekregen.

Klaagster dient derhalve alsnog niet-ontvankelijk in haar beklag te worden verklaard. Mitsdien beslist de beroepscommissie als volgt.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klaagster alsnog niet-ontvankelijk in haar klacht. 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 5 januari 2018.

        

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven