Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0691/GV, 5 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:05-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

.

nummer: 03/691/GV

betreft: [klager] datum: 5 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 26 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 maart 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager wil de hem opgelegde straf graag nu uitzitten of omstreeks september 2003 omdat hij in juli 2003 met zijn familie naar Turkije met vakantie gaat. Hij is al vier jaar niet geweest en wil zijn familie aldaar graag zien.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt nader toegelicht.
Als gevolg van capaciteitsproblemen is aan klager ambtshalve strafonderbreking verleend tot 15 juli 2003. Gelet op de door klager aangevoerde omstandigheden is besloten de strafonderbreking te verlengen tot 15 september 2003.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 72, tweede lid, Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.
Onder gedetineerde wordt in artikel 1, onder e, Pbw verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.
Klager, aan wie strafonderbreking is verleend waarbij de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst en die ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift niet in detentie verbleef, valt niet onder voornoemde begripsbepaling.De beroepscommissie is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet met zich brengt dat klager, die niet om de strafonderbreking heeft gevraagd, ontvankelijk is in zijn beroep.

Op grond van artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering kan de Minister de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.
De beslissing van de Minister tot het ambtshalve verlenen van strafonderbreking aan klager is, gelet op voornoemd artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet in strijd met de wet.
De beroepscommissie overweegt dat de Minister bij zijn beslissing tot heenzending van klager geen rekening heeft gehouden met diens persoonlijke omstandigheden. Dat dergelijke beslissingen als gevolg van capaciteitsproblemen zeerfrequent en snel moeten worden genomen doet aan het vorenstaande niet af. Nu de Minister klager in beroep in zijn bezwaren tegemoet wil komen door de periode van strafonderbreking te verlengen tot het tijdstip dat klager vanfamiliebezoek uit Turkije is teruggekeerd, is aan klagers verzoek tegemoetgekomen, waarmee het belang aan onderhavige procedure is komen te ontvallen.
Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 5 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven