Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0883/GV, 28 mei 2003, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/883/GV

betreft: [klager] datum: 28 mei 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 23 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 april 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Uit niets blijkt dat de Minister de uitgebrachte adviezen heeft gewogen; het vormen van een eigen oordeel blijkt nergens uit. Klagers v.i.-datum is bepaald op 24 oktober2003. Hoe tot de conclusie kan worden gekomen dat het nu nog te vroeg zou zijn om verlof te verlenen, is onduidelijk. Waar van negatief gedrag van klager tijdens detentie niet is gebleken en het verlofadres kennelijk geen probleemoplevert, ligt het toestaan van verlof, eventueel onder voorwaarden, in de rede.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De politie en het openbaar ministerie hebben opnieuw negatief geadviseerd. Gelet op de standvastigheid van de politie en het openbaar ministerie, alsook gelet op de maatschappelijke onrust die het door klager gepleegde delict metzich heeft gebracht, heeft de Minister besloten het verzoek tot algemeen verlof af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zoetermeer heeft geadviseerd het gevraagde verlof te verlenen. De eerste twee verlofaanvragen zijn op directieniveau afgewezen. Hoewel klager binnen de inrichting goed functioneerde, werden denegatieve adviezen van de politie en het openbaar ministerie gevolgd. Klager verblijft op een zogenoemde maatschappelijke integratie-afdeling. Hij functioneert goed en zorgt niet voor problemen. De directeur stelt daarom voor klagerthans wel met verlof te laten gaan.
Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd, gelet op de aard van het door klager gepleegde delict en de impact die dit soort delicten op de samenleving heeft (deelname aan een organisatie die zich op grote schaal bezighieldmet diefstal en heling van motoren).
De politie Rotterdam-Rijnmond, district Waterweg, heeft bezwaar tegen het toestaan van verlof. De politie meldt weliswaar dat zij de kans op confrontatie met slachtoffers niet aanwezig acht, maar acht de kans op het plegen vannieuwe delicten tijdens een eventueel verlof wel aanwezig.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zesendertig maanden met aftrek, wegens deelname aan een organisatie die zich bezighield met diefstal en heling van motoren. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24oktober 2003. Aansluitend dient hij eventueel 78 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij een beslissing op verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij enanderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf.
Zij stelt vast dat de Minister zich in zijn afwijzende beslissing in hoofdzaak heeft laten leiden door de negatieve adviezen van de politie en het openbaar ministerie. Het negatieve advies van de politie, waarin de vrees voorrecidive wordt uitgesproken, wordt op geen enkele manier geconcretiseerd. Het negatieve advies van het openbaar ministerie is uitsluitend gebaseerd op het door klager gepleegde strafbare feit en de onrust die dit soort delicten metzich brengt.
De beroepscommissie stelt voorts vast dat inmiddels reeds twee van de zes verlofaanvragen zijn afgewezen. Klagers gedrag in detentie levert geen contra-indicatie op voor het toestaan van verlof. Integendeel. Juist met het oog opzijn gedrag heeft de inrichting, die klager dagelijks meemaakt, geadviseerd het gevraagde verlof, na afwijzing van twee eerdere verzoeken, nu wel te verlenen. Het verlof adres is accoord bevonden, terwijl de kans opslachtofferconfrontatie, volgens de politie, niet aanwezig is.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan klagers belang doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. De afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichtingmoet dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van dezeuitspraak.
Er zal geen tegemoetkoming worden toegekend, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 28 mei 2003

secretaris voorzitter

Naar boven