Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2001/GA, 8 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2001/GA

betreft: [klager]            datum: 8 januari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 mei 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Groot Alphen te Alphen aan de Rijn, voor zover daartegen beroep is ingesteld, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. S. Kara, en de heer […],

plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting Groot Alphen.

Als toehoorder was aanwezig […], stagiaire bij de Raad.

Klager, die ten tijde van de behandeling van het beroep in een zeer beperkt beveiligde inrichting verbleef, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:

Een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het weigeren medewerking te verlenen aan een opdracht van personeel (AR-2017-250).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Aan klager is geen toezichtmaatregel van visitatie opgelegd. Aan klager is wel een toezichtmaatregel van bezoek onder toezicht opgelegd. Klager is gevisiteerd ná een bezoek onder toezicht. Klager ziet dan ook niet in dat een visitatie noodzakelijk was. De aanvankelijke weigering van klager zich te laten visiteren is dan ook niet strafwaardig.

Klager ziet voorts niet in welk belang nog was gediend met een strafoplegging, nu klager voorafgaand aan de strafoplegging reeds aan de visitatie had meegewerkt. Er was dan ook geen sprake meer van een weigering een opdracht op te volgen.

Voor hetgeen heeft plaatsgevonden nadat klager (uiteindelijk) aan de visitatie had meegewerkt en terug mocht naar de afdeling, had een ordemaatregel - en geen disciplinaire straf - moeten worden opgelegd. De onderhavige straf wijkt af van de sanctiekaart 2016. Zonder nadere onderbouwing door de directeur dient de straf als disproportioneel te worden aangemerkt.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klager mocht nadat hij had meegewerkt aan de visitatie op de “STRAF/OBS afdeling” terug naar de afdeling, maar hij wilde dat niet. Klager wilde namelijk in de strafcel met de plaatsvervangend directeur […] praten over visitatie. Toen is tegen klager gezegd dat deze directeur niet in de inrichting aanwezig was. Om op eigen verzoek in de strafcel te mogen verblijven, moet een gedetineerde een formulier ondertekenen. De directeur heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat klager één opdracht heeft geweigerd op te volgen, namelijk het niet terugkeren naar de eigen cel door te weigeren een formulier voor een (vrijwillig) verblijf in de strafcel te ondertekenen.

Klager heeft van de opgelegde straf drie dagen uitgezeten.

 

3.         De beoordeling

Vaststaat dat klager niet heeft meegewerkt aan de opdracht van personeel vanuit de strafcel terug te keren naar de eigen verblijfsruimte door meermalen te weigeren een formulier voor een langer (vrijwillig) verblijf in de strafcel te ondertekenen. Dat is – zo begrijpt de beroepscommissie uit de toelichting van de directeur ter zitting – de grondslag van de onderhavige disciplinaire straf. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur voor dit gedrag in redelijkheid aan klager een straf kon opleggen.  

Wat de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf betreft, overweegt de beroepscommissie als volgt. De directeur heeft ter zitting van de beroepscommissie meegedeeld dat het hierboven vermelde gedrag van klager een weigering van één opdracht van personeel betreft. In de “Sanctiekaart landelijk 2016” is vermeld dat het niet meewerken aan een opdracht van personeel wordt bestraft met een disciplinaire straf van maximaal drie dagen opsluiting in eigen cel. De directeur heeft ter zitting niet gemotiveerd waarom hij bij het niet opvolgen van één opdracht van het personeel ten nadele van klager is afgeweken van het strafmaximum. Gelet hierop dient de opgelegde disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel disproportioneel te worden geacht.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren voor zover de directeur een zwaardere straf heeft opgelegd dan drie dagen en voor zover deze  ten uitvoer is gelegd in een strafcel en niet in de eigen cel.

Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50. Bij het bepalen van deze tegemoetkoming heeft de beroepscommissie rekening gehouden met het feit dat van de opgelegde disciplinaire straf drie dagen ten uitvoer zijn gelegd.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover de directeur een zwaardere disciplinaire straf heeft opgelegd dan drie dagen en voor zover deze ten uitvoer is gelegd in een strafcel en niet in de eigen cel, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 8 januari 2018

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven