Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2115/GA, 8 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2115/GA

betreft: [klager]            datum: 8 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 juni 2017 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, voor zover daartegen beroep is ingesteld, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord een kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, mr. W.B.O. van Soest. Klager heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord. De directeur van de locatie De Schie is evenmin ter zitting verschenen.

Als toehoorder was aanwezig […], stagiaire bij de Raad.

 

Op 6 november 2017 zijn van de commissie van toezicht de onderliggende stukken inzake het klachtnummer SC-2017-243 ontvangen. Een kopie hiervan is aan de inrichting en klagers raadsvrouw verzonden.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:

a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het bezit van softdrugs (S-2017-243);

b. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het meermalen weigeren te voldoen aan een opdracht van personeel en het vertonen van dwingend gedrag (S-2017-270).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.

Klacht a: De straf is disproportioneel. In klagers jaszak is een kleine hoeveelheid softdrugs aangetroffen. De hoeveelheid was dusdanig klein dat deze niet gewogen kon worden. Klager rookte buiten detentie af en toe softdrugs en hij wist niet dat er nog enkele restjes softdrugs in zijn jaszak zaten. Klager heeft de jas ook niet meer aangehad sinds de aanvang van zijn detentie. Volstaan had kunnen worden met een waarschuwing of een voorwaardelijke straf.

Klacht b: Er was geen aanleiding klager te fouilleren. Tijdens de fouillering stuitte een personeelslid op ‘iets’ aan de binnenkant van klagers bovenbeen. Dit betrof klagers geslachtsdeel en dat heeft klager ook aangegeven. Klager vond het vreemd dat hij vervolgens de opdracht kreeg zijn broek te laten zakken. Bij klager zijn nimmer frauderende middelen voor de urinecontrole aangetroffen. Andere gedetineerden zijn niet gefouilleerd. Klager is niet opstandig geweest en hij heeft geen geweld gebruikt. Hij heeft louter kritiek geuit.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beroep inzake klacht a. overweegt de beroepscommissie het volgende.

In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld. Vaststaat dat bij een inspectie van klagers cel in klagers jaszak drie kleine stukjes cannabis in een (grote) hoeveelheid tabak zijn aangetroffen. Deze vondst rechtvaardigt de onderhavige disciplinaire straf. Het bezit van drugs in de inrichting is verboden en het is klagers verantwoordelijkheid zich daaraan te houden. Voorts was de aangetroffen hoeveelheid cannabis niet zodanig klein dat deze niet met het blote oog zichtbaar was. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. 

Ten aanzien van het beroep inzake klacht b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Ook dit onderdeel van het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met (alleen) ten aanzien van klacht a. aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 8 januari 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven