Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2125/GA, 9 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2125/GA

betreft: [klager]            datum: 9 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.M.H. van Vliet, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 februari 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Groot Alphen te Alphen aan den Rijn, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. C.M.H. van Vliet, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de penitentiaire inrichting Groot Alphen. Als toehoorder was aanwezig […], stagiaire bij de Raad.

Klager, die ten tijde van de behandeling van het beroep in de beperkt beveiligde inrichting van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard verbleef, is niet ter zitting verschenen.

Op 6 november 2017 is van de inrichting een aanvullend stuk ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens fysieke agressie naar een medegedetineerde (AR 2017/197); b. het niet mogen (doen laten) opbergen van vleeswaren in de koeling tijdens klagers verblijf in de strafcel (AR 2017/214); c. de weigering klager met zijn advocaat te laten bellen tijdens zijn verblijf in de strafcel (AR 2017/230).

De beklagcommissie heeft de klachten a. en c. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht b. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.  De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.

Klacht a: De aanzegging van het verslag is niet geschied op de wettelijk voorgeschreven wijze. Het verslag is namelijk niet aangezegd door de medewerker die het verslag heeft opgemaakt. Klager ontkent fysiek geweld te hebben gebruikt. Het personeel heeft dat ook niet waargenomen. Verzocht is camerabeelden te verstrekken, maar dat is niet gebeurd.

Evenmin zijn de drie door klager met name genoemde medegedetineerden als getuigen gehoord en is geen onderzoek naar (bloed)sporen verricht. In het dossier bevindt zich geen verklaring van het slachtoffer. Een eerdere woordenwisseling is onvoldoende voor de conclusie dat klager fysiek geweld heeft gebruikt.

Klacht b: Klager heeft personeel gevraagd vleeswaren in de koeling te (mogen) plaatsen. Klagers raadsvrouw geeft desgevraagd ter zitting aan dat zij niet weet hoe het personeel op dat verzoek van klager heeft gereageerd. Klager heeft de vleeswaren niet op een eerder moment in de koeling kunnen plaatsen, omdat dat niet is toegestaan tijdens het sportmoment dat klager toen had en klager ná insluiting in een andere cel direct in de strafcel is geplaatst.

Klacht c: Klager heeft tijdens de tenuitvoerlegging van de straf verzocht met zijn advocaat te mogen bellen, maar dat is geweigerd. Het beleid was dat tien minuten per week mocht worden gebeld. Van een gedetineerde kan niet worden gevergd dat hij daarbij moet kiezen tussen een advocaat of familie. Een gedetineerde heeft recht op vrije toegang tot zijn/haar advocaat.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.

Klacht a: Het verslag is aangezegd, maar het klopt dat dat niet is gedaan door de medewerker die het verslag heeft opgemaakt. Personeel heeft niet waargenomen dat klager heeft geslagen. In de cel en op de afdeling hangen geen camera’s. De directeur heeft de drie door klager met name genoemde medegedetineerden niet gehoord, omdat de directeur de verklaringen van het personeel betrouwbaarder acht.

Klacht b: De directeur weet niet anders dan dat boodschappen worden opgeruimd als een gedetineerde dat vraagt.

Klacht c: Thans is het beleid dat de noodzaak van telefonisch contact met een advocaat is gegeven met een plaatsing van een gedetineerde in de strafcel. Dat was voorheen anders. Klager is evenwel niet geschaad in zijn belangen, omdat hij een klaagschrift en een schorsingsverzoek heeft ingediend.

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beroep inzake klacht a. overweegt de beroepscommissie het volgende.

In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt.

Vaststaat dat het verslag klager niet is aangezegd door de betrokken ambtenaar of medewerker die het voorval heeft geconstateerd en daaromtrent een schriftelijk verslag heeft opgemaakt. Nu het aanzeggen van het verslag niet is geschied op de wettelijk voorgeschreven wijze, zonder dat is gebleken dat hiervoor een dringende reden was, zal het beroep gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en zij zal deze - gelet op de in soortgelijke gevallen toegekende financiële tegemoetkoming - vaststellen op € 23,=.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming aan klager. Zij acht op grond van de feiten en omstandigheden als vermeld in de mededeling, het schriftelijk verslag en het in beroep overgelegde aanvullende stuk aannemelijk dat klager betrokken is geweest bij fysieke agressie naar een medegedetineerde. De directeur kon daarom in redelijkheid onderhavige disciplinaire straf opleggen. Dat de directeur medegedetineerden niet als getuigen heeft gehoord doet aan dit oordeel niet af, nu niet is gebleken dat de medegedetineerden zich ten tijde van het incident bevonden in de ruimte waar het incident heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht b. overweegt de beroepscommissie dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat personeel heeft geweigerd gevolg te geven aan klagers verzoek zijn vleeswaren in de koeling op te (doen laten) bergen. Gelet hierop is klagers klacht niet gericht tegen een beklagwaardige beslissing van de directeur. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht c. overweegt de beroepscommissie het volgende.  Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw wordt een gedetineerde in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, genoemde personen en instanties (waaronder de rechtsbijstandverlener van de gedetineerde) telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.

Namens klager is ter zitting onweersproken gesteld dat klager tijdens zijn verblijf in de strafcel heeft verzocht met zijn advocaat te mogen bellen en dat dit is geweigerd. Voorts neemt de beroepscommissie op basis van het verhandelde ter zitting als vaststaand aan dat er noodzaak van telefonisch contact bestond. Nu niet is gebleken dat daarvoor geen gelegenheid bestond, zal het beroep gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en zij zal deze vaststellen op € 5,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 23,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 9 januari 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven