Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0058/GM, 26 mei 2003, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/58/GM

betreft: [klager] datum: 26 mei 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 19 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de Penitentiaire Inrichtingen (p.i.) Midden Holland, gevangenis Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 11 december 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2003, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Alphen aan den Rijn is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het als zodanig te beschouwen verzoek d.d. 12 september 2002 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het op cel moeten blijven tijdens arbeidsuren in periodes waarin klager wegens eenchronische ziekte niet in staat is aan de arbeid deel te nemen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Hij lijdt aan de ziekte van Bechterew. Deze ziekte brengt mee dat de gewrichten van zijn wervelkolom en bekken ontstoken raken. Dientengevolge heeft hij last van pijn en stijfheid. Het verloopvan zijn ziekte is zodanig dat hij soms goede periodes heeft, waarin hij aangepast werk kan verrichten, maar soms slechte periodes heeft, waarin hij niet in staat is deel te nemen aan de arbeid, zelfs niet aan aangepast werk alshulpreiniger op zijn afdeling. Die slechte periodes duren soms vele weken lang. Klager wil echter niet aan de inrichtingsarts verzoeken hem algeheel arbeidsongeschikt te verklaren, omdat hij graag werkt als dit hem mogelijk is. Deinrichtingsarts ziet zelf ook geen aanleiding hem volledig arbeidsongeschikt te verklaren voor het werk in de inrichting. Dit zou bovendien meebrengen dat hij tot aan het einde van zijn detentie in 2007 te boek zou staan alsarbeidsongeschikt. In de periodes waarin hij te veel last van zijn ziekte heeft behoeft hij niet aan de arbeid deel te nemen. Het gevolg daarvan is dat hij op grond van de inrichtingsregels in zijn cel dient te verblijven gedurendede voor arbeid bestemde uren. Buiten die uren wordt hij in de gelegenheid gesteld aan activiteiten deel te nemen. Klager vindt dit verblijf op cel bezwaarlijk. In zijn cel heeft hij naar zijn mening onvoldoendebewegingsmogelijkheden, terwijl de behandeling van zijn ziekte juist mede is gebaseerd op het in beweging blijven en zorgen dat zijn conditie op peil blijft. Klager vindt dat daarom voor hem een uitzondering moet worden gemaakt opde regel dat gedetineerden die geregistreerd staan als „ziek tijdens arbeid“ tijdens de arbeidsuren worden ingesloten. Hij zou naar zijn mening tijdens de langdurige periodes waarin hij veel last van zijn ziekte ondervindt voor detoepassing van de regelgeving inzake al dan niet insluiten moeten worden beschouwd als arbeidsongeschikt, omdat arbeidsongeschikten zich tijdens de arbeidsuren wel buiten hun cel mogen begeven. Hij heeft over de toepassing vanbedoelde inrichtingsregels door de directeur een beklagprocedure aanhangig gemaakt, maar is door de beklagcommissie verwezen naar de medisch adviseur.
Klager heeft in beroep voorts nog aangegeven dat zijn klacht eigenlijk ook niet tegen de arts is gericht, maar tegen het feit dat in de inrichting voor hem geen uitzondering wordt gemaakt op de geldende regels.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Tussen klager en de inrichtingsarts is de volgende afspraak gemaakt: Klager kan gaan werken als hij zich goed voelt en geen medische klachten heeft. Indien klager niet kan werken omdat hij last heeft van zijn aandoening wordt hij„ziek tijdens arbeid“ verklaard, waarbij hij alleen tijdens de arbeidsuren wordt ingesloten en verder met het resterende dagprogramma mee mag doen. Ook na het instellen van het beroep heeft klager bij de arts aangegeven dat hijniet algeheel arbeidsongeschikt verklaard wenst te worden.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager zich kan vinden in de beslissing van de inrichtingsarts om klager in de periodes waarin hij zich goed voelt geschikt te verklaren voor aangepast werk, en hem „ziek tijdens arbeid“ teverklaren in de tijdvakken waarin klager veel last heeft van zijn chronische ziekte.
Klager heeft aangegeven dat hij het ingesloten op cel verblijven in zijn omstandigheden bezwaarlijk acht, gelet op de beperkte bewegingsmogelijkheid. Aan de beroepscommissie is uit de stukken niet kunnen blijken dat er, uitgaandevan het verloop van klagers ziekte zoals door klager aangegeven, een medische contraïndicatie voor deze insluiting aanwezig is (geweest).
De ziekte van Bechterew kan grillig verlopen. Het is denkbaar dat het op bepaalde momenten uit medisch oogpunt onwenselijk is dat klager tijdens de arbeidsuren beperkte bewegingsmogelijkheden heeft. Het lijkt de beroepscommissiedaarom raadzaam dat klager zijn bewegingsmogelijkheden met de arts bespreekt en deze verzoekt - indien de arts de insluiting op cel tijdens de arbeidsuren te langdurig acht - hierover te overleggen met de directeur van degevangenis. Mocht dit niet leiden tot een oplossing van klagers problematiek, dan kan klager - indien meer bewegingsmogelijkheid tijdens de arbeidsuren is geïndiceerd - de directeur vragen te zijnen behoeve een uitzondering te makenop de regel dat de gedetineerde die ziek is tijdens de arbeid op zijn cel wordt ingesloten.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de arts in zijn hoedanigheid ten opzichtevan klager diende te betrachten.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Voorzover het beroep zich richt tegen de toepassing van de huisregels ingeval van „ziek tijdens arbeid“ is het beroep niet-ontvankelijk te achten nu een klacht daaromtrent niet wordt bestreken door het bepaalde in hoofdstuk 7 van dePenitentiaire maatregel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voorzover gericht tegen het handelen van de arts ongegrond. Zij verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover gericht tegen de beslissing van de directeur tot toepassing van de huisregelsin geval van „ziek tijdens arbeid“.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 26 mei 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven