Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1924/TA, 18 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1924/TA

 

betreft: [klager]            datum: 18 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 12 juni 2017 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Op 19 september 2017 zijn van de inrichting desgevraagd wettelijke aantekeningen van het vierde kwartaal van 2016 en een machtiging van de voormalige minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) van 19 januari 2017 voor verlenging van de afzondering ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw verzonden.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting […] en […], respectievelijk jurist en psychiater.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een maatregel van afzondering op de eigen kamer, met ingang van

27 december 2016 en beëindigd op 20 januari 2017 (K-2016-000437).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klager stelt dat de maatregel van afzondering ten onrechte is opgelegd dan wel te lang heeft geduurd. Klager ontkent bedreigingen naar de desbetreffende medeverpleegde te hebben geuit. Klager heeft niet gezegd “wacht maar tot je buiten bent”, maar hij heeft gezegd dat als de medeverpleegde zich zo gedraagt, dit gedrag buiten door andere mensen niet wordt geaccepteerd. In de mededeling van de bestreden maatregel is de achtergrond van de situatie niet vermeld. Het gaat om één medeverpleegde. Klager en de medeverpleegde hebben een lang verleden. Er is sprake van een langlopend conflict met aangiftes. De medeverpleegde lokte klager uit. Hiervan heeft klager melding gemaakt bij personeel. Klager heeft – ook na het incident – verzocht om intern te worden overgeplaatst, maar dat is geweigerd. De inrichting had eerder moeten ingrijpen zodat escalatie voorkomen had kunnen worden. Ook had de inrichting naar lichtere maatregelen moeten zoeken.

Klager ontkent een staflid te hebben bedreigd. Klager is verkeerd begrepen. De aangifte van de inrichting is wegens gebrek aan bewijs geseponeerd.

 

Namens het hoofd van de inrichting is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Een week vóór de onderhavige maatregel was ook sprake van een dreigende escalatie. Klager heeft zich thans weer dreigend uitgelaten. Meerdere verpleegden voelden zich bedreigd. Klager is eerst een time-out opgelegd en geprobeerd is met klager te praten.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 34, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, onder b, van de Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd een verpleegde af te zonderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.

 

Uit de mededeling van de bestreden maatregel van afzondering komt het volgende naar voren. Op 26 december 2016 zei klager tegen een medeverpleegde iets in de trant van: “Hier binnen ben je veilig, wacht maar tot je buiten bent”. Klager is vervolgens naar zijn kamer begeleid. Na vijftien minuten deed klager een oproep, waarin hij aangaf met de medeverpleegde te willen praten. Toen personeel aangaf dat de medeverpleegde dat niet wilde, werd klager geagiteerd. Na een time-out bleef klager dreigende uitspraken doen.

Klager verzocht de staf te rapporteren dat de medeverpleegde zal worden geslagen als klager deze ziet. Hierbij deed klager de uitspraak dat de medeverpleegde “een kogel door zijn kop heen zal krijgen”. Voorts heeft klager gezegd dat hij de medeverpleegde morgen iets zal aandoen om te bewijzen dat hij serieus is. Op 27 december 2016 heeft klager gezegd dat hij de medeverpleegde en de medeverpleegde die hij vorige week heeft bedreigd, zal slaan als hij deze ziet. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het hoofd van de inrichting ter handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting in redelijkheid kunnen besluiten klager af te zonderen. Klagers stelling dat hij geen bedreigingen heeft geuit, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden.

 

De beroepscommissie acht het continueren van de afzondering tot klagers spoedoverplaatsing op 20 januari 2017 evenmin onredelijk. Bij dat oordeel neemt zij in aanmerking dat uit het verweerschrift van het hoofd van de inrichting van 10 maart 2017 blijkt dat klager zich na oplegging van de maatregel aanhoudend dreigend bleef uitlaten over de medeverpleegden en dat de noodzaak van de afzondering dagelijks is beoordeeld.

 

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

Zij zal de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen, met uitzondering van de volgende zin: “De maatregel heeft met toestemming van de Minister geduurd tot klagers overplaatsing naar Veldzicht op 20 januari 2017”. De minister heeft de schriftelijke machtiging namelijk – zo begrijpt de beroepscommissie uit de machtiging en het bepaalde in artikel 34, tweede en vierde lid, van de Bvt – afgegeven voor een verlenging van de afzondering en daarvan is in dit geval geen sprake geweest.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met uitzondering van bovenvermelde aangehaalde zin.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 18 december 2017

 

                                                          

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven