Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2120/TA en 17/2134/TA, 22 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2120/TA en 17/2134/TA

 

betreft: [klager]            datum: 22 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 27 juni 2017 van de beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen, verder de inrichting te noemen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut, en namens het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting […], juridisch medewerker.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. de oplegging van een vier-uursprogramma en de omstandigheid dat klager in dat verband geen herhalingsonderzoek is aangeboden (PN-2017-107);

b. de oplegging van een vier-uursprogramma en de omstandigheid dat klager in dat verband niet is gehoord (PN-2017-108);
c. de beslissing om klagers bezoeker op 1 april 2017 de toegang tot de inrichting te weigeren (PN-2017-114);
d. de vermissing van shag, geld, gerechtelijke stukken en een telefoonlijst na een overplaatsing (PN-2017-72);
e. de omstandigheid dat de uitslagen van urinecontroles niet kloppen (PN-2017-113);
f. een maatregel van afdelingsarrest van 20 april 2017 (PN-2017-142).

De beklagcommissie heeft de klachten a, c, d. en f. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachten b. en e. op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klacht a: Klager heeft bij de bespreking van de uitslag van de urinecontrole direct aangegeven een herhalingsonderzoek te willen. Aan klager had dan ook ten minste het formulier voor de aanvraag daarvan moeten worden aangeboden. Ook als klager heeft gezegd dat hij het herhalingsonderzoek door een ander laboratorium wilde laten uitvoeren, betekent dat niet dat dat de inrichting ontslaat van de verplichting hierover zorgvuldig met klager in gesprek te gaan en met hem de stappen uit het Protocol urineonderzoek van de huisregels te doorlopen. Door bij het eerste geluid van een verpleegde, die het herhalingsonderzoek door een ander laboratorium wil laten uitvoeren, het herhalingsonderzoek achterwege te laten, wordt het recht op een herhalingsonderzoek geschonden. Ter zitting heeft klager nog aangevoerd dat – toen personeel zei dat het herhalingsonderzoek niet zou worden uitgevoerd door een ander laboratorium – klager toen akkoord is gegaan met het uitvoeren van het onderzoek door hetzelfde laboratorium.

Klacht b: Klager is niet gehoord voordat is beslist tot het opleggen van een vier-uursprogramma. Klager heeft niet de vier uur, waar hij recht op heeft, gekregen. 

Klacht c: Bij klagers bezoeker had een blaastest moeten worden afgenomen, althans had nader onderzoek moeten worden verricht naar de vraag of de bezoeker daadwerkelijk onder invloed van alcohol was. De bezoeker heeft namelijk volledig meegewerkt aan een bezoek van de forensisch maatschappelijk werker en het is de bezoeker, die ook een tbs-maatregel ondergaat, niet toegestaan alcohol te nuttigen. Voorts had de bezoeker ver gereisd voor het bezoek aan klager. Het is dan ook niet aannemelijk dat de bezoeker alcohol had gedronken.

De bezoeker heeft later aan klager meegedeeld dat hij geen alcohol had gedronken.

Klacht d: Klager heeft zijn shag, geld (twee briefjes van € 20,=), gerechtelijke stukken en zijn telefoonlijst op het moment van zijn vertrek in de doos gedaan. Dat is ook aannemelijk. Geld, shag en de telefoonlijst zijn goederen die een verpleegde tot het laatste moment nog in gebruik heeft. Voorts hebben medewerkers van het EBV-vervoer gezien dat klager de goederen op het laatste moment in de doos heeft gedaan. Bovendien is het - gelet op de aard en de waarde van de goederen - niet aannemelijk dat klager de vermissing zou hebben verzonnen. De goederen zijn niet op een paklijst vermeld. De doos is bij aankomst in de inrichting buiten klagers aanwezigheid geopend en gecontroleerd.

Klager heeft in de beklagprocedure aangevoerd dat hij een tegemoetkoming wenst van € 40,= én een tegemoetkoming voor de vermiste shag. 

Klacht e: De uitslagen van de urinecontroles kloppen niet. Daartoe verwijst klager naar  pagina 2 van het overzicht van de uitslagen van zijn urinecontroles in het dossier. Klager scoorde bij een urinecontrole op een ander middel dan bij het bevestigingsonderzoek. 

Klacht f: Er was geen noodzaak voor het opleggen van een afdelingsarrest. De inrichting stelt dat bij klager sprake was van wisselende uitslagen en dat klager weleens weigerde mee te werken aan (een) urinecontrole(s). Niet aannemelijk is gemaakt dat de orde en veiligheid in de inrichting daardoor op enig moment in het geding is geweest. De raadsvrouw vraagt zich af of met klager een gesprek is aangegaan ten einde oplegging van een maatregel te voorkomen.

Namens het hoofd van de inrichting is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klacht a: Verpleegden worden altijd gewezen op het recht op een herhalingsonderzoek.

Klacht b: Klager beklaagt zich niet over een beklagwaardige beslissing. Klager is (in ieder geval) vier uur per dag uitgesloten.

Klacht c: Meerdere personeelsleden hebben waargenomen dat klagers bezoeker wankel liep en zij hebben een sterke alcohollucht bij de bezoeker geroken. In het kader van de orde en veiligheid is daarom beslist de bezoeker de toegang tot de inrichting te weigeren.

Klacht d: Het is onmogelijk om aan te tonen wat er in de doos zat als er geen paklijsten zijn opgemaakt. Binnen de inrichting wordt een vier-ogen principe gehanteerd; twee medewerkers hebben klagers doos gecontroleerd.  

Klacht e: Verwezen wordt naar hetgeen in de beklagprocedure naar voren is gebracht.

Klacht f: Uitgangspunt is dat bij een positieve urinecontrole een afdelingsarrest wordt opgelegd.

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beroep inzake de klachten a en b overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 31, eerste lid, Bvt kan de bewegingsvrijheid van verpleegden binnen de inrichting zowel per afdeling als per verpleegde verschillen.

Op grond van het tweede lid van voormeld artikel heeft een verpleegde, behoudens in geval van toepassing van artikel 32, 34 of 49, eerste lid, onder a, Bvt het recht in totaal ten minste vier uren per dag samen met een of meer medeverpleegden door te brengen.

Namens het hoofd van de inrichting is gesteld dat klager tijdens het individuele uitsluitprogramma - door klager aangeduid als vier-uursprogramma - (ten minste) vier uren per dag is uitgesloten. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze stelling niet juist is. Gelet hierop komt de beroepscommissie - in lijn met eerdere uitspraken, waaronder RSJ 13 september 2016, RSJ 16/2135/TA - tot het oordeel dat met het opleggen van het individuele uitsluitprogramma (in dit geval) geen sprake is van een beperking van een recht als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt. Evenmin is bij het opleggen van een individueel uitsluitprogramma sprake van afzondering in de zin van de wet. Klager kan daarom niet in de klachten worden ontvangen. De beroepscommissie kan dan ook niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de met het individuele uitsluitprogramma samenhangende klachten, te weten het niet horen van klager en het niet aanbieden van een herhalingsonderzoek.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in klacht a en zij zal het beroep inzake klacht b ongegrond verklaren.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht c overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 37, derde lid, Bvt in verbinding met artikel 35, derde lid onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting de toelating tot de verpleegde van bezoek of van een bepaalde persoon of bepaalde personen (telkens voor een periode van ten hoogste vier weken) weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.

Op 1 april 2017 heeft het hoofd van de inrichting beslist om klagers bezoeker in het kader van de orde en de veiligheid in de inrichting de toegang tot de inrichting te weigeren, wegens het (vermoeden van) gebruik van alcohol door die bezoeker.

Uit het verweerschrift van het hoofd van de inrichting van 31 mei 2017 blijkt dat meerdere personeelsleden hebben geconstateerd dat de bezoeker onstabiel op zijn benen stond en met een dubbele tong sprak. Voorts hebben meerdere personeelsleden bij de bezoeker een (sterke) alcohollucht geroken. Op grond hiervan heeft de inrichting in het kader van de orde en veiligheid in redelijkheid kunnen beslissen de bezoeker de toegang tot de inrichting te weigeren. De beroepscommissie is van oordeel dat zich in dit geval geen omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de inrichting in redelijkheid had moeten beslissen nader onderzoek naar alcoholgebruik te verrichten. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

Ten aanzien van het beroep inzake klacht d overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager stelt dat hij shag, geld (€ 40,=), gerechtelijke stukken en een telefoonlijst voor zijn vertrek naar de onderhavige inrichting in een doos - die geen paklijst had - heeft gestopt. De beroepscommissie acht deze stelling aannemelijk geworden. Bij dat oordeel neemt zij in aanmerking dat de inrichting deze stelling niet (expliciet) heeft weersproken en evenmin is gebleken dat de inrichting bij DV&O heeft nagevraagd of klagers stelling, dat medewerkers van het EBV-vervoer (moeten) hebben waargenomen dat klager de betreffende goederen in de doos heeft gestopt, juist is.

Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat deze vermissing redelijkerwijs aan de inrichting kan worden toegerekend, nu de doos buiten aanwezigheid van klager is geopend en is gecontroleerd en daarbij geen registratie van de inhoud is opgemaakt. Gezien het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en zij zal deze - overeenkomstig de door klager in de beklagprocedure verzochte tegemoetkoming - vaststellen op € 48,=.

 

Ten aanzien van het beroep inzake klacht e overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het is algemeen beleid dat de bij verpleegden afgenomen urinecontroles door hetzelfde laboratorium worden onderzocht. Op grond van de wet bestaat voor een verpleegde geen recht op het zelf kiezen van een laboratorium voor het te verrichten onderzoek. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht f overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op die uitspraak overweegt de beroepscommissie dat - voorafgaand aan de positieve urinecontrole - bij klager reeds sprake was van wisselende uitslagen (positief/negatief) en dat klager soms weigerde medewerking te verlenen aan (een) urinecontrole(s). Op grond van deze feiten en omstandigheden kon het hoofd van de inrichting in redelijkheid beslissen een afdelingsarrest op te leggen ten einde (eventuele) handel en/of drugsgebruik tegen te gaan. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake klacht a en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klacht. 

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de klachten b, c, e en f ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagcommissie, met ten aanzien van de klachten b en f aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht d gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 48,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 22 december 2017.

 

         

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven