Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2139/GB, 20 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         17/2139/GB

 

Betreft:            […]      datum: 20 november 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. H.H.R. Bruggeman, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 23 juni 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 23 december 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is onjuist dat klager kan worden uitgezet, omdat Georgië zijn gestelde nationaliteit niet heeft erkend. Uit de stukken blijkt dat klager geen nationaliteit heeft, maar staatloos is. Klagers ouders hebben nimmer de Georgische nationaliteit voor hem aangevraagd en klager voldoet niet aan de criteria voor het verkrijgen van de Georgische nationaliteit. Als klager in vrijheid zou worden gesteld kan hij niet aan de vertrekplicht voldoen, omdat hij altijd naar Nederland teruggestuurd zal worden. De vertrekplicht bestaat dus slechts op papier en is niet praktisch uitvoerbaar, zodat klager terug zal keren in de Nederlandse maatschappij en zich daarop voor dient te bereiden. Voor iedere categorie gedetineerden is een regeling om de inrichting na tweederde van de straf te kunnen verlaten. Vreemdelingen met een rechtmatig verblijf in Nederland kunnen voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld en vreemdelingen daarzonder komen in aanmerking voor strafonderbreking met vertrekplicht. Klager kan beide niet, hetgeen in strijd is met artikel 1 van de Grondwet. De selectiefunctionaris had deze bijzondere positie van klager moeten meenemen in zijn beslissing. Klager heeft eenzelfde recht om deel te kunnen nemen aan een p.p. Er is geen reden waarom klager, die aan alle overige voorwaarden voldoet, niet op zijn verlofadres zou kunnen verblijven (met bijvoorbeeld elektronisch toezicht).

 

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit de beschikking van de IND van 8 september 2016 blijkt dat het op 27 augustus 2014 aan klager opgelegde inreisverbod tien jaar geldig is. Klager is dus strafbaar als hij in Nederland is. Op hem rust een vertrekplicht, dus hij dient Nederland en de EU meteen te verlaten en kan worden uitgezet. De IND heeft op 8 september 2016 klagers verzoek tot verblijf voor ‘buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken’ afgewezen vanwege zijn inreisverbod. De door de raadsvrouw gestelde discriminatie is niet feitelijk onderbouwd.

 

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

 

4.2.      In de door de selectiefunctionaris overgelegde beschikking van de IND van

8 september 2016 (inzake het verzoek tot opheffing van het zware inreisverbod) is vermeld dat klagers inreisverbod geldig blijft, klager strafbaar is bij verblijf in Nederland, hij Nederland en de EU dient te verlaten en kan worden uitgezet. Om deze reden komt klager, gelet op artikel 6, aanhef en onder b. van de Pm, niet in aanmerking voor deelname aan een p.p. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4.3.      Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 20 november 2017.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven