Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3376/GA, 8 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/3376/GA

 

betreft: [klager]            datum: 8 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

gericht tegen een uitspraak van 6 oktober 2017 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager, alsmede zijn raadsman mr. R. Schrama in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (LW-2017-372). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Primair is de directeur van mening dat de beklagcommissie niet bevoegd was te beslissen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de beslissing van de directeur en dat klager op 6 oktober 2017 alsnog op verlof mocht, met als bijzondere voorwaarde dat klager een enkelband zou dragen. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pbw dient in het geval van een negatief advies van het Openbaar Ministerie (OM) de minister te beslissen over het verzoek tot algemeen verlof. In de gevallen waar de directeur, anders dan het OM, toch van mening is dat verlof zou moeten worden verleend, dient hij het verzoek op grond van artikel 17, eerste lid, onder b., van de Pbw eveneens door te zenden aan de minister ter besluitvorming. Zowel het OM als de directeur zien risico’s bij verlening van dit verlof, op grond waarvan de directeur heeft beslist het verzoek om verlof af te wijzen.

Namens klager is daarop als volgt – zakelijk weergegeven – gereageerd. Klager stelt zich primair op het standpunt dat de directeur niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep nu klager het verzochte verlof reeds heeft genoten en de directeur derhalve geen belang meer heeft bij (een inhoudelijke beoordeling van) het ingediende beroepschrift. Subsidiair stelt klager zich op het standpunt dat de uitspraak van de beklagcommissie zou moeten worden bevestigd. De mogelijkheid die artikel 68, derde lid, onder b. van de Pbw biedt, wordt in gevallen als het onderhavige niet (expliciet) uitgesloten. Klager wijst daarbij op de omstandigheid dat de beklagcommissie op 6 oktober 2017 werd verzocht een beslissing te nemen omtrent een verlofaanvraag voor 7 oktober 2017. Gelet op het spoedeisende belang en de traag verlopende procedures daaraan voorafgaand kon de beklagcommissie naar mening van klager in redelijkheid beslissen zoals zij heeft gedaan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de p.i. Leeuwarden heeft negatief geadviseerd in verband met onvoldoende vertrouwen in een ongestoord verlof en risico op maatschappelijke onrust.

De advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag heeft bezwaar tegen het verzochte verlof in verband met vrees voor herhaling, nu klager in juli 2017 is teruggeplaatst uit een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) naar de p.i. in verband met agressief en onberekenend gedrag en zijn weigering mee te werken aan behandeling.

Van de politie is geen advies ontvangen.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens – kort gezegd – een woningoverval. De einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 24 mei 2018.

Klager heeft verzocht om algemeen verlof op 6 en 7 oktober 2017 teneinde de bruiloft van zijn broer te kunnen bijwonen. Bij beslissing van 18 september 2017 heeft de directeur beslist tot afwijzing van het verzoek. Tegen deze beslissing heeft klager beklag ingediend. Bij uitspraak van 6 oktober 2017 heeft de beklagcommissie het beklag gegrond verklaard en vanwege het spoedeisende belang aan klager het verzochte verlof toegekend onder dezelfde voorwaarde als waarop klager eerder verlof heeft genoten (elektronisch toezicht).

Voor zover klager heeft aangevoerd dat de directeur niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep nu klager het verlof reeds heeft genoten en de directeur gelet daarop geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep, overweegt de beroepscommissie als volgt. Hoewel het gevraagde verlof inmiddels heeft plaatsgehad, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur belang heeft bij de beoordeling van het beroep in verband met (eventuele) precedentwerking van de uitspraak van de beklagcommissie. Zij zal de directeur dan ook ontvangen in zijn beroep.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer –  de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) beslist de minister over een eerste verzoek om algemeen verlof indien

a. het een gedetineerde betreft die al dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan twee jaar of die veroordeeld is wegens een delict waarbij sprake was van een grote maatschappelijke onrust; zijn evenwel zowel het openbaar ministerie als de directeur van mening dat het verlof niet moet worden verleend, dan doet de directeur de aanvraag af;

b. het OM, al dan niet verplicht geraadpleegd, anders dan de directeur van mening is dat het verlof niet moet worden verleend.

Op grond van het tweede lid van artikel 17 van de Regeling wordt in alle overige gevallen de beslissing omtrent het verlenen van algemeen verlof door de directeur genomen.

Op grond van het derde lid van artikel 17 van de Regeling beslist de directeur namens de minister over verzoeken om vervolgverlof. De directeur neemt een verzoek om vervolgverlof in behandeling nadat de gedetineerde een eerste algemeen verlof heeft verkregen en dit verlof goed is verlopen. Incidenten bij of tijdens het vorige algemeen verlof zijn voor de directeur aanleiding om het daarop volgende verzoek voor verlof af te wijzen.

Nu klager reeds eerder tijdens zijn huidige detentie – zij het voorafgaand aan zijn plaatsing in de FPA Franeker – algemeen verlof heeft genoten, is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van een eerste verzoek om verlof, maar een verzoek om vervolgverlof, zodat artikel 17, derde lid, van de Regeling van toepassing is. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat, anders dan de directeur aanvoert, de beklagcommissie niet gehouden was het verzoek door te zenden aan de minister.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit het advies vrijheden van de directeur van de p.i. Leeuwarden volgt dat klager op 19 juli 2017 is teruggeplaatst in de p.i. Leeuwarden vanuit FPA Franeker, omdat, ondanks een waarschuwing, sprake was van meerdere incidentmeldingen. Klager vertoonde agressief en onberekenend gedrag waarbij hij aangaf recht op vrijheden / verlof te hebben. Gelet op voormelde informatie, mede in aanmerking genomen het negatieve advies van de advocaat-generaal, is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van een contra-indicatie als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder d. van de Regeling en het algemeen belang in dit geval zwaarder dient te wegen dan klagers persoonlijke belang bij het bijwonen van de bruiloft van zijn broer. De directeur kon dan ook in redelijkheid beslissen tot afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Nu het verlof reeds heeft plaatsgehad, zal de beroepscommissie hiermee volstaan.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 januari 2018

 

 

                                    

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven