Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3396/GV, 5 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:05-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3396/GV

betreft: […]      datum: 5 december 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.W.J. Houben, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 oktober 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Staatssecretaris heeft overwogen dat klager door het uitstel van zijn melddatum voldoende tijd heeft gehad zijn zakelijke belangen adequaat te regelen. Het uitstel is slechts verleend voor drie maanden, terwijl klager zes maanden uitstel had verzocht. Bovendien was tijdens de zelfmeldprocedure nog geen sprake van wanbetalers. Zij betalen klagers rekeningen niet, omdat zij ervan op de hoogte zijn dat klager thans gedetineerd is. Hier had klager geen rekening mee kunnen houden. Bij het onderhavige verzoek is een verklaring van klagers accountant bijgevoegd, waarin klagers belangen zijn gespecificeerd. Het betreft het innen van betalingen en het binnenhalen van nieuwe opdrachten waardoor inkomsten worden gegenereerd. Uit de aard van de werkzaamheden blijkt dat het onmogelijk is deze per post of telefonisch af te doen. Klager dient immers fysiek werk te verrichten om bestelde meubels te kunnen leveren. Ook dient hij over zijn volledige administratie te beschikken om debiteuren aan te schrijven of zich tot een deurwaarder te wenden. Klager dient de situatie in zijn bedrijf te herstellen ter afwenteling van een naderend faillissement. Het betreft een eenmansbedrijf, zodat klager in geval van een faillissement persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van het bedrijf, wat een succesvolle terugkeer in de maatschappij zou belemmeren. Klager huurt momenteel een woning, maar zou deze (na detentie) kunnen kopen, waarbij de betaalde huur in mindering wordt gebracht op de koopprijs. Dit wordt onmogelijk wanneer klager (persoonlijk) failliet zou gaan en zijn huur niet langer kan betalen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager verzocht uitstel van zijn melddatum in verband met zakelijke belangen en om de mantelzorg van zijn moeder te verlenen. Klager is toen erop gewezen dat zijn vader mantelzorg kan verlenen of dat er bijvoorbeeld thuiszorg geregeld zou kunnen worden. Ten aanzien van de zakelijke belangen is hem meegedeeld dat hij een zaakwaarnemer zou moeten zoeken. Klager heeft toen aangegeven slechts zijn vader als zaakwaarnemer te vertrouwen, maar dat deze het te druk had met werkzaamheden in diens eigen bedrijf. Klagers melddatum is vervolgens met drie maanden  uitgesteld, waarbinnen zowel zijn zakelijke als persoonlijke belangen geregeld moesten worden. Dit zou afdoende moeten zijn, nu klager al langere tijd op de hoogte was dat hij nog zes maanden detentie moest ondergaan. Indien klager de werkzaamheden in zijn bedrijf wilde laten voortduren, had hij personeel kunnen aannemen en opleiden. Niet duidelijk is waarom klager zaken met wanbetalers niet vanuit detentie (door zijn zaakwaarnemer) kan (laten) regelen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de locatie Sittard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager voorafgaand aan zijn detentie stappen had kunnen ondernemen.

Het Openbaar Ministerie is niet om advies gevraagd.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek, wegens – kort gezegd – diefstal met geweld. De einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 31 januari 2018.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking om zijn zakelijke belangen te kunnen behartigen. Gedurende een strafonderbreking zou klager zorg kunnen dragen voor het innen van betalingen van wanbetalers, het binnenhalen van nieuwe opdrachten en het leveren van meubels.

Op grond van het bepaalde in artikel 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij geldt de eis dat de gedetineerde die om strafonderbreking verzoekt dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht blijkt voldoende dat klagers zakelijke belangen bestonden voor aanvang van zijn detentie. Hij heeft evenwel de noodzakelijkheid van zijn persoonlijke aanwezigheid onvoldoende onderbouwd. Gelet daarop kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 5 december 2017.

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven