Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2642/GM, 26 mei 2003, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2642/GM

betreft: [klager] datum: 26 mei 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 11 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager, bijgestaan door mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 2 december 2002 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2003, gehouden in de Extra Beveiligde Inrichting Nieuw Vosseveld (EBI) van de voormelde p.i., zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn genoemde raadsvrouw, de tandarts verbonden aande p.i. Vught en de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het als zodanig te beschouwen verzoek d.d. 29 juli 2002 om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur, betreft het door de tandarts niet (laten) vervaardigen en bij klager plaatsen van een vastefrontbrug.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft in de stukken het volgende aangevoerd.
Hij wacht al 5 jaar, waarvan 4,5 jaar in de EBI, op adaequate tandheelkundige behandeling. Hij wil dat zijn gebit in de conditie wordt gebracht zoals het was vóór een ongeval in 1997 tijdens detentie in Breda. Hij had tot ditongeval een vaste frontbrug. Die brug is bij dit ongeval verloren gegaan. De Staat der Nederlanden is aansprakelijk voor de schade die sinds 1997 aan klagers gebit is ontstaan en dient het herstel in de oude toestand te bekostigen.Klager kan de behandeling niet betalen.
De raadsvrouw voert in haar brief d.d. 27.11.2001 aan de tandarts van de EBI het volgende aan:
Klager is tijdens verblijf in de EBI op 1 mei 2001 mishandeld door een medegedetineerde, die terzake strafrechtelijk is vervolgd. Door dit feit zijn minstens drie tanden in de bovenkaak van klager gebroken. Klager heeft daarna eenprovisorische gebitsprothese gekregen. Hij is daarover niet tevreden. Hij wil dat zijn gebit geheel wordt gerenoveerd. Volgens klager is die renovatie al voor zijn verblijf in de EBI door de Staat aan hem toegezegd. Klager meendedat die behandeling zou plaatsvinden nadat zijn veroordeling onherroepelijk zou zijn geworden.
De directie van de EBI heeft geweigerd de kosten voor de bedoelde gebitsrenovatie voor haar rekening te nemen. Klager heeft voorts schadevergoeding willen vragen aan de medegedetineerde die hem mishandeld heeft.
Ter zitting heeft de raadsvrouw gepleit volgens notities die in het dossier zijn gevoegd.
Daarbij is –samengevat en voor zover relevant – het volgende aangevoerd.
Het ongeval in 1997 is door toedoen van de p.i. Breda veroorzaakt. De tandarts van die inrichting heeft klager toen beloofd dat klager, na zijn strafproces in eerste aanleg, een nieuwe vaste brug zou krijgen. In de tussentijd kreegklager een provisorische brug van breekbaar kunststof. Na zijn overplaatsing naar de EBI heeft klager aan de tandarts van de EBI een nieuwe vaste brug gevraagd. Hem is gezegd dat hij daarvoor in aanmerking zou komen na hetonherroepelijk worden van zijn veroordeling. Klagers veroordeling tot 20 jaar gevangenisstraf is sedert 5 september 2000 onherroepelijk. De brug van kunststof is verloren gegaan in mei 2001. Klager heeft toen te horen gekregen dathij geen vaste brug zou krijgen. De tandarts van de EBI heeft vervolgens een prothese bij klager aangebracht. Klager wil echter geen prothese, maar een brug. De prothese zit niet vast, hetgeen klager als hinderlijk ervaart, enbezorgt klager pijn en ongemak bij het kauwen. De kosten van de (eventuele) vervanging van de vroegere kunststoffen brug door eenzelfde kunststoffen brug zijn wellicht via een procedure bij de civiele rechter zijn te verhalen op demedegedeti-neerde die klager mishandeld heeft, maar klager wil geen kunststoffen brug.
Klager kan zich, vanwege het ongemak, de pijn en het niet kunnen kauwen, niet vinden in de visie van de tandheelkundig adviseur, die een partiële gebitsprothese een verantwoorde tijdelijke voorziening voor de periode van detentieacht.
De raadsvrouw heeft desgevraagd verklaard dat in de onderhavige procedure de vraag centraal staat of de Staat bereid is klager een vaste brug te geven vanwege het ongeval in Breda in 1997. Het beroep is gericht tegen de weigeringeen machtiging daartoe te verstrekken.

Ter zitting heeft klager erkend dat hij anderhalf jaar geleden met de huidige tandarts van de EBI overeenstemming heeft bereikt over het aanbrengen van een partiële bovenprothese, als tijdelijke oplossing.

De tandarts heeft het volgende standpunt ingenomen. In zijn reactie d.d. 5 september 2002 op het bemiddelingsverzoek heeft de tandarts het volgende vermeld: Klager wenst een uitgebreide (13-23) frontbrug te verkrijgen. In 1997tijdens detentie in de p.i. Breda is zijn aanvankelijk bestaande vaste gegoten frontbrug (11-21) verloren gegaan bij een ongeval. Op 29 december 1997 is een kunststof noodbrug gemaakt.
Blijkens de behandelkaart van eerdere tandarts (niet van de p.i. Vught) heeft klager op 14 mei 1998 een vaste brug (11-12-22) gevraagd. De desbetreffende tandarts achtte een zodanige voorziening niet mogelijk, een prothese wel, maardat wilde klager niet.
Voormelde noodbrug is verloren gegaan bij een ongeval in mei 2001 in de p.i. Vught. Daarbij zijn geen gebitselementen van klager gebroken, wel is de noodbrug van de drie pijlers af gegaan en is de noodbrug onherstelbaar gebroken. Opdat moment waren de pijlers van de brug nog van goede kwaliteit.
Nadien is de kwaliteit van die pijlers ernstig achteruit gegaan. De tandarts heeft die pijlers zo goed mogelijk behandeld om verder verval tegen te gaan. Met uiteindelijke toestemming van klager is verder, na verkregen machtigingdaartoe, voorzien in een partiële bovenprothese.
Ter zitting is hieraan het volgende toegevoegd.
Anderhalf jaar geleden heeft de tandarts met klager overeenstemming bereikt over het vervaardigen van een partiële prothese, als goede tijdelijke oplossing.
Het aanbrengen van een vaste brug is binnen de p.i. Vught slechts mogelijk voor eigen rekening. Klagers prothese is een overkappingsprothese, niets is geëxtraheerd. De pijlers zijn thans van ruim voldoende kwaliteit om te gelegenertijd een brug op te plaatsen. Bij een normale mondhygiëne zal dat ook na klagers detentieduur het geval zijn.

De tandheelkundig adviseur heeft verklaard geen aanvraag te hebben ontvangen voor een machtiging voor een vaste brug, alleen maar voor een partiële prothese, en de machtiging daartoe is verstrekt.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat tussen klager en de tandarts van de EBI anderhalf jaar geleden overeenstemming is bereikt ter zake van het vervaardigen van een partiële bovenprothese ter tijdelijke vervanging van een tijdens detentie inde EBI verloren gegane kunststoffen frontbrug. Na verlenen van de machtiging daartoe heeft klager de partiële bovenprothese gekregen. Klager stelt in beroep dat hij problemen ondervindt bij het kauwen, dat hij pijnklachten heeft endat de prothese derhalve als tijdelijke voorziening tot na zijn detentie niet voldoet. Dit klemt naar zijn mening eens te meer nu hij nog lange tijd gedetineerd zal zijn.
Indien en voorzover de onderhavige procedure tevens is gericht tegen de tandarts van de EBI overweegt de beroepscommissie dat haar niet is kunnen blijken dat klager zich recentelijk met de genoemde klachten tot de tandarts heeftgewend en de tandarts heeft verzocht (alsnog) een machtiging aan te vragen voor het vervaardigen en plaatsen van een vaste frontbrug. Evenmin is haar gebleken dat klager zich terzake van genoemde concrete klachten en het daaropeventueel gevolgde medisch handelen van genoemde tandarts ter bemiddeling heeft gewend tot de tandheelkundig adviseur. Ingevolge artikel 29 Pm is het niet mogelijk rechtstreeks beroep bij de beroepscommissie in te stellen terzakevan medisch handelen van de tandarts. Klager dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in het beroep.

De beroepscommissie stelt voorts vast dat het beroep is gericht tegen de beslissing van de tandheelkundig adviseur slechts machtiging aan de tandarts van de EBI te verlenen tot het vervaardigen van een partiële prothese in plaatsvan machtiging te verlenen voor het plaatsen van een vaste frontbrug.
De beroepscommissie acht zich niet bevoegd te oordelen over voormeld beroep. De rechtsmacht van de beroepscommissie strekt zich ingevolge artikel 28 Pm uit tot medisch handelen van de inrichtingsarts, de verpleegkundige en anderehulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden betrokken zijn. De tandheelkundig adviseur kan niet worden beschouwd als een zodanige hulpverlener.
Klager dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in het beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. P. Hanedoes, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 26 mei 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven