Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1876/GA, 13 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1876/GA

 

betreft: [Klager]           datum: 13 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van de Wijngaart, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 juni 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Esserheem. Als toehoorder was aanwezig mr. […], secretaris bij de Raad.

 

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van een dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens werkweigering (EH-2016-000130 en EH-2016-000131).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kan vanwege reumatische klachten geen staand werk verrichten en is allergisch voor stof en hout. Hij heeft dit aangegeven bij onder meer het afdelingshoofd en hem is toegezegd dat passende arbeid zou worden geregeld. Klager heeft enige tijd als reiniger gewerkt, waarna hem is meegedeeld dat hij weer naar de arbeid moest. Het nieuwe afdelingshoofd gaf aan niets te kunnen doen aan het feit dat klager niet staand arbeid zou kunnen verrichten en voor stof en hout allergisch zou zijn en klager is de volgende dag opnieuw opgeroepen voor arbeid met hout die hij staand dient te verrichten. Hij heeft aangegeven vanwege zijn gezondheid niet in staat te zijn dergelijke arbeid te kunnen verrichten en is vervolgens door de werkmeester terug naar de afdeling gestuurd, waar hij hoorde dat hem een rapport zou worden aangezegd. De directeur heeft een gesprek met klager gevoerd en te kennen gegeven dat klager geen rapport zou krijgen en dat passende arbeid zou worden geregeld. Nadat klager opnieuw naar arbeid met hout is gestuurd en hij heeft uitgelegd dat een dergelijke omgeving slecht is voor zijn gezondheid, is hij weggestuurd en is hem toch een rapport aangezegd. Er is geen sprake van werkweigering, nu de werkmeester klager zelf heeft weggestuurd. De klacht is niet enkel principieel, nu aan klager opgelegde disciplinaire straffen met name in adviezen van de reclassering doorklinken in zijn detentiefasering en v.i.-traject. Inmiddels is klager arbeidsongeschikt verklaard en is hem alsnog passende arbeid op een andere werkzaal aangeboden. Daar verricht hij zittend arbeid en werkt hij met metaal. Het gaat op deze werkzaal goed en men is tevreden over zijn inzet aldaar.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beginperiode van klagers verblijf in de locatie Esserheem was niet al te best. Klager wilde aanvankelijk niet naar de arbeid, maar heeft hieraan wel deelgenomen. Met klager en het hoofd arbeid is een gesprek geweest om te kijken wat mogelijk is. Klager is door de medische dienst gezien, die te kennen heeft gegeven dat klager voor alle soorten arbeid geschikt zou zijn. Nadat klager in afzondering was geplaatst, heeft de directeur met klager een gesprek gehad en afgesproken dat hij het gesprek met het hoofd arbeid zou aangaan als klager zich zou inzetten op de arbeid. Klager heeft beterschap beloofd en zich hieraan gehouden. Inmiddels is hij op een andere werkzaal werkzaam en gaat het goed met hem. De directeur heeft niet toegezegd een andere werkzaal voor klager te regelen, nu het hoofd arbeid beslissingen hieromtrent neemt. De directeur weet niet waarom het verslag niet aan klager is aangezegd en heeft hier geen verklaring voor.  

 

3.         De beoordeling

In artikel 47, derde lid, van de Pbw is bepaald dat gedetineerden die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld, verplicht zijn de aan hen door de directeur opgedragen arbeid, zowel binnen als buiten de inrichting of afdeling, te verrichten.

In artikel 3.2 van de huisregels van de locatie Esserheem is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: “Indien u, al dan niet onherroepelijk, bent veroordeeld tot een vrijheidsstraf is deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid verplicht indien de directeur u dit opdraagt, tenzij de aard van uw detentie dan wel een medische indicatie zich daartegen verzet.”.

Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Pbw deelt een ambtenaar of medewerker, indien deze constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, dit aan de gedetineerde mede.

De beroepscommissie stelt vast dat het schriftelijk verslag van 6 februari 2017 dat tot de oplegging van de onderhavige disciplinaire straf heeft geleid, klager niet is aangezegd. Het doel van deze eis is onder meer de gedetineerde op de hoogte te stellen dat van een feit dat in de ogen van de verslaglegger onverenigbaar is met de orde of veiligheid binnen de inrichting, dan wel met een ongestoorde tenuitvoerlegging, verslag wordt gedaan aan de directeur, zodat de gedetineerde zich kan voorbereiden op het gesprek met de directeur. Gelet op deze omstandigheid kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Nu de beroepscommissie onder meer op basis van het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk acht dat de directeur geen toezegging heeft gedaan passende arbeid voor klager te regelen, doch enkel het gesprek met het hoofd arbeid hieromtrent te zullen aangaan, en klager, gelet op het bepaalde in artikel 47, derde lid, van de Pbw verplicht is de hem opgedragen arbeid te verrichten, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, prof. dr. F. Boer en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 13 december 2017.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven