Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2046/GA, 15 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2046/GA

 

Betreft:            [Klager]           datum: 15 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van 26 juni 2017, ingediend door mr. M.N. de Bruijn, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 23 juni 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle PPC, 

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.N. de Bruijn, en plaatsvervangend vestigingsdirecteur […]. Als toehoorder was aanwezig

[…], stagiaire bij de p.i. Lelystad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 23 juni 2017, inhoudend dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Er is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zonder de dwangmedicatie het vermeende gevaar dat de stoornis van klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden afgenomen. Alternatieve medicatie, zoals het eerder toegediende dwangtraject b, hebben het vermeende gevaar aantoonbaar kunnen afwenden. Daarnaast blijkt nergens welk concreet gevaar de stoornis kan veroorzaken. Blijkens het dossier kan enkel worden vastgesteld dat klager paranoïde-psychotisch is en dat hij achterdochtig is. Er zijn geen concrete voorvallen dan wel incidenten vermeld waaruit een te verwachten gevaar is af te leiden. Klager zit al tien jaar vast en heeft nog nooit iemand wat aangedaan. Klager kan uit zichzelf naar de isoleercel gaan. Als dat wordt gevraagd, werkt hij mee. Wat moet hij beginnen tegen vier man. Hij is nog nooit normaal naar de isoleercel overgebracht, altijd met vier man van het IBT. Klager neemt zijn medicatie in, niet zozeer omdat hij dat zelf wenst, maar om problemen met het personeel te voorkomen. Hij wordt daar rustig van, bijna duf. Hij schrikt van het beeld dat van hem wordt geschetst. Hij voelt zich verlaten en eenzaam in de isoleercel, maar ook vrij. Hij heeft nog nooit wat vernield en ziet dat ook niet in de stukken terug. Hij herkent de agressie niet. Klager heeft met veel prikkels te maken gehad en kan zich ook niet meer alles herinneren. Klager is het er wel mee eens dat de medicijnen hem ‘oppeppen’, maar de manier waarop is niet goed.

Door de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Gelet op het psychiatrische ziektebeeld van klager bestaat de mogelijkheid volgens de psychiater dat zonder medicamenteuze behandeling het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Klager is doorgaans afwerend in het contact met anderen, maar hij kan ook dringend en ongepast tegen medewerkers en medegedetineerden zijn. In de periode dat hij geen medicatie kreeg, kon hij niet meer op de reguliere afdeling verblijven en werd hij agressief. Hij is toen onder begeleiding van vier man van het IBT naar een isoleercel gebracht. Hij heeft zich daartegen verzet. Klager is psychotisch en de psychoses zijn heftig. Hij denkt onder meer dat de cel in brand staat en hij hoort kinderen huilen. Het ging steeds slechter met hem in de isoleercel. Er was steeds een viermansbenadering nodig voor een veilige verplaatsing van klager. Klager dreigt vaak met geweld. Hij is agressief en heeft dingen vernield. Zijn delict is ook agressief van aard. Er dreigt gevaar voor klager, medegedetineerden en personeel wanneer zijn psychotisch toestandsbeeld verergert en niet met medicatie gecoupeerd kan worden. Er is een groot verschil wanneer hij wordt beoordeeld in “zijn goede tijd” en in “zijn slechte tijd”. De directeur kan klager, vanuit ethisch oogpunt, niet lang in de isoleercel laten zitten. Hij is dan een wanhopig mens, bang, verdrietig en hij ziet dingen die er niet zijn. Dit kan blijvende hersenschade geven. Zonder behandeling is er gevaar op blijvende detentieschade bij klager.

 

3.         De beoordeling

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur advies heeft ingewonnen bij […], psychiater en bij […], niet-behandelend psychiater, werkzaam buiten het PPC van de p.i. Zwolle.

Beide psychiaters hebben – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard.

Bij klager is duidelijk een cyclus waar te nemen. Hij raakt psychotisch ontregeld. Het effect van een kortwerkend depot dat gegeven was tijdens het dwangtraject-b was voldoende om acuut gevaar te kunnen afwenden. Dit gunstige effect is niet lang genoeg om de psychotische stoornis adequaat te kunnen behandelen. Na enkele weken begint de cyclus opnieuw. Nu iso-plaatsingen, medicatie dwangtraject-b en een individueel programma onvoldoende effect hebben gehad voor de langere termijn, is er een dwangtraject-a geïndiceerd om het psychotisch toestandsbeeld adequaat te kunnen behandelen en deze cyclus te doorbreken.

Klager vertoont thans nog steeds toenemende verbale agressie en onvoorspelbaar gedrag op de afdeling. Zijn gedrag escaleert snel en een maand geleden moest hij met een dwangdepot-b gecoupeerd worden. Gezien het ontbreken van het ziektebesef en –inzicht, ligt het niet in de verwachting dat klager in de toekomst de geïndiceerde medicatie gaat accepteren. Het gevaar dat de eerdergenoemde cyclus zich zal herhalen en dat het psychotisch toestandsbeeld onvoldoende adequaat behandeld wordt, blijft aanwezig. Het gevaar dat hij uit zijn psychotische belevingen aan een ander ernstige letsel zou kunnen brengen of dat agressie van anderen op zichzelf kan oproepen is reëel. Zonder noodzakelijke medicatie kan een eventuele separatie lang duren met een verhoging van de kans op het voornoemde gevaar.

Klager weigert pertinent de aangeboden en passende antipsychotica. Hij accepteert alleen een minimale dosering van een antipsychoticum – te weten één Acemap 20mg tablet per week – dat geen effect meer op zijn psychiatrisch toestandsbeeld heeft. Klager heeft de afgelopen maand ruim de gelegenheid gehad om overtuigd te raken via diverse gesprekken. In eerste instantie werd klager medicatie aangeboden, maar hij is ervan overtuigd dat hij deze medicatie niet nodig heeft. In het verleden is klager in de isoleer ruimte verzorgd, maar dit werkt averechts voor hem. Hij werd daar toenemend psychotisch. Klager heeft ook een dwangtraject-b ondergaan, met goede, maar kortdurende effecten. Antipsychotica zal een positief effect hebben op de dreigende agressie, agitatie en vijandigheid van klager. Later zal hij door de antipsychotica ook een goede kans maken te herstellen van het paranoïde-psychotische beeld en dus ook zijn gevaarlijke beeld.

Beide psychiaters geven voorts aan dat bij klager sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten het gevaar dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen en dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.

Op grond van de stukken is vast komen te staan dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar, als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, van de Pbw, veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit voorzitter,

mr. J.A.M. de Wit, J. Schagen MA en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 15 december 2017

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven