Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2267/GA, 7 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2267/GA

 

betreft: [klager]            datum: 7 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A. Meijer, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 6 juni 2017 van de beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn raadsman, mevrouw mr. G. Gomes, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Groot Alphen, […].

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de weigering van de directeur een onderzoek te doen naar de problemen omtrent het vervoer van klager naar een civiele zitting van het gerechtshof op 9 mei 2017 (AR 2017/361).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klager heeft zich bij brief van 16 mei 2017 tot de directeur gewend, omdat het transport naar een zitting van het gerechtshof helemaal mis was gegaan op 9 mei 2017. Klager heeft de directeur gevraagd te onderzoeken hoe dit kon gebeuren.

Klager had in de week voor 9 mei 2017 meerdere malen aan het personeel van de inrichting gevraagd of hij op de transportlijst stond en of het transport was geregeld. De ochtend van de zitting bleek pas dat hij niet op de lijst stond. Zijn raadsman heeft meerdere keren met de griffie van het gerechtshof gebeld en uiteindelijk is klager naar het gerechtshof vervoerd. Toevallig stond net een busje klaar. Klager was uiteindelijk op tijd voor de zitting, maar dit was puur toeval en mede dankzij ingrijpen van het gerechtshof.

De directeur heeft een zorgplicht klager op zittingen te laten verschijnen en adequaat actie te ondernemen. De griffie van het gerechtshof heeft in de ochtend van 9 mei 2017 desgevraagd medegedeeld dat vanuit het gerechtshof het transport was geregeld en klager op de transportlijst stond. Hieruit heeft klager afgeleid dat de p.i. kennelijk een fout heeft gemaakt. De directeur heeft klagers verzoek tot het instellen van een onderzoek niet willen beoordelen en heeft niet willen nakijken wat er is misgegaan. Tegen klager is alleen gezegd dat hij zich kan wenden tot de beklagrechter. Klager heeft belang bij het onderzoek, omdat hij vermoedt dat sprake is van oneigenlijke beïnvloeding van buitenaf. De beslissing geen onderzoek te verrichten en het verzoek daartoe onbeantwoord terzijde te leggen kan volgens klager worden aangemerkt als een beslissing van de directeur dan wel als een weigering een beslissing te nemen, waartegen beklag kan worden ingediend.

Voor zover de directeur ter zitting aanvoert dat klager zich tot de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) moet wenden, vraagt klager zich af waarom hij niet eerder door de directeur is verwezen naar DV&O. Klager kreeg steeds nul op het rekest bij de inrichting.

Klager verzoekt hem alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn beklag, zijn klacht gegrond te verklaren en te bepalen dat de directeur alsnog onderzoekt wat er met het transport mis is gegaan en of sprake is geweest van oneigenlijke beïnvloeding van buitenaf.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De aanvraag van het transport is de verantwoordelijkheid van het desbetreffende gerechtshof of de desbetreffende rechtbank waar de zaak dient. De rechtbank of het gerechtshof vraagt het transport aan bij DV&O die vervolgens een ophaalplan en transportlijst verzorgt. De directeur krijgt van DV&O de transportlijst en het ophaalplan aangeleverd. Er wordt geen eigen lijst gemaakt. De inrichting is niet de partij die het transport verzorgt en de directeur voelt zich ook niet geroepen een onderzoek te starten. Het klopt dat dit is geweigerd. Te meer nu klager in zijn verzoek om een onderzoek te starten aangaf dat het personeel van de inrichting niet integer zou zijn en zich zou hebben laten omkopen. De directeur vindt dat dit zelfs kan worden aangemerkt als smaad of laster. Het is volgens de directeur dan ook de juiste route om – zoals klager heeft gedaan – in het geval er iets misgaat met het transport – contact op te nemen het gerechtshof. In het geval van klager staat in de computer vermeld dat klager om 14.00 uur zitting had en hij die dag om 10.39 uur is opgehaald door DV&O. De directeur kan niet meer achterhalen of dit aanvankelijk al vermeld was of later is bijgewerkt. Het zou zo kunnen zijn dat deze informatie later is toegevoegd. Vast staat dat klager in ieder geval op tijd bij zijn zitting is verschenen.

 

3.         De beoordeling

In beroep is aan de orde de weigering van de directeur een onderzoek te doen naar de problemen omtrent het vervoer van klager naar een civiele zitting van het gerechtshof op 9 mei 2017. In het door klager gedane verzoek gedateerd 16 mei 2017 is vermeld dat bij klager de stellige indruk is ontstaan dat zijn vervoersprobleem door [wederpartij in civiele zaak] is ‘gekocht’ en dat mogelijk sprake is van omkoping binnen de p.i. Klager wenst hiernaar een serieus onderzoek. Bij brief van 30 mei 2017 heeft klagers raadsman nader toegelicht dat het voor klager onbegrijpelijk is hoe de organisatie van zijn transport verkeerd heeft kunnen gaan en het voor klager van belang is dat alsnog wordt overgegaan tot het doen van een onderzoek.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Op grond van artikel 60, eerste lid, Pbw kan een gedetineerde bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Ingevolge het tweede lid wordt met een beslissing als bedoeld in het eerste lid gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Derhalve kan de weigering tot het doen van een onderzoek dan ook worden aangemerkt als een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing van de directeur. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvangen in beklag.

Voor zover klagers verzoek ziet op het verrichten van onderzoek naar de gang van zaken omtrent het vervoer, overweegt de beroepscommissie als volgt. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in RSJ 23 juni 2015,15/786/GA, RSJ 20 augustus 2013, 13/1628/GA en RSJ 3 juli 2014, 14/266/GA kan, hoewel het transport naar de rechtbank of het gerechtshof niet de verantwoordelijkheid is van de directeur, onder omstandigheden met betrekking tot het rechtsgangvervoer sprake zijn van een zorgplicht van de directeur. De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat niet weersproken is dat klager in de week voor de zitting van 9 mei 2017 en in de ochtend van 9 mei 2017 verschillende keren van het personeel van de inrichting te horen heeft gekregen dat hij niet op de transportlijst was vermeld. Nu klager uiteindelijk hoe dan ook tijdig naar de civiele zitting is vervoerd, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot afwijzing van klagers verzoek tot het verrichten van een onderzoek naar de gang van zaken omtrent het transport. De enkele omstandigheid dat klager klaarblijkelijk niet op de transportlijst stond is daartoe naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende. Het beklag zal derhalve in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard. 

Voor zover klager de directeur heeft verzocht te onderzoeken of sprake is van omkoping binnen de inrichting inzake het vervoer van klager naar de zitting van 9 mei 2017, overweegt de beroepscommissie dat niet gebleken is van enig concreet aanknopingspunt daarvoor. Gelet hierop is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat de directeur ook in zoverre in redelijkheid heeft kunnen beslissen klagers verzoek tot het verrichten van onderzoek te weigeren. Het beklag zal derhalve ook in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 december 2017

 

 

                                    

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven