Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2096/GA, 7 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2096/GA

 

betreft: [klager]            datum: 7 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.D. Groen, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 1 juni 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. S.D. Groen, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Groot Alphen, […].

Klager heeft, blijkens een afstandsverklaring van 31 oktober 2017, afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het bezit van een mobiele telefoon (AR 2017/303).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager ontkent het bezit van een mobiele telefoon. Wel heeft hij een pen laten vallen. Toen hij door een personeelslid ermee werd geconfronteerd dat hij in het bezit zou zijn van contrabande, heeft hij gezegd dat dat niet zo was en indien dit al zo zou zijn, hij de contrabande door het toilet zou hebben gespoeld. Nu de telefoon niet in klagers bezit is aangetroffen, maar in een gemeenschappelijke ruimte, is de herkenning /verklaring van het personeelslid die heeft verklaard dat het een mobiele telefoon betrof cruciaal. Het schriftelijke verslag biedt geen duidelijkheid over de omstandigheden waaronder de herkenning is gedaan. Bij de beklagcommissie is reeds verzocht het desbetreffende personeelslid te horen, maar dit verzoek is afgewezen. Klager verzoekt dit in beroep alsnog te doen. Tevens wenst klager dat aan hem een foto van de aangetroffen mobiele telefoon ter beschikking wordt gesteld, zodat partijen een zelfstandig oordeel kunnen vormen over de gelijkenis tussen de mobiele telefoon en een pen. Verwezen wordt naar artikel 59, onder d., van de European Prison Rules. Hoewel dit ‘soft law’ betreft, gaat het wel om een fundamenteel onderdeel van een eerlijke procesvoering.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het schriftelijke verslag is helder. Door het personeelslid is gezien dat klager iets liet vallen. Toen aan klager werd gevraagd wat dit was, antwoordde klager dat het niets was en maakte hij zich uit de voeten. Toen het nogmaals werd gevraagd, zei klager dat hij het door het toilet had gespoeld. Toen uiteindelijk in de afdelingskeuken een kleine telefoon in de prullenbak werd aangetroffen, kwam klager met het verhaal dat het voorwerp dat hij had laten vallen een pen was. De directeur is van mening dat het personeel in staat is een telefoon van een pen te onderscheiden. Als de pen hetzelfde formaat zou hebben als een telefoon, was deze wel bij de invoer tegengehouden. In dit geval ging het om een kleine mobiele telefoon zonder internetmogelijkheid en zonder camera. Ook vraagt de directeur zich af waarom klager, als het inderdaad om een pen ging, niet gelijk aangaf dat hij een pen had laten vallen toen hiernaar gevraagd werd.

 

3.         De beoordeling

Namens klager is verzocht het betrokken personeelslid dat het schriftelijke verslag heeft opgemaakt als getuige te horen en een foto van de aangetroffen mobiele telefoon ter beschikking te (laten) stellen. De beroepscommissie acht zich echter op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht en wijst de verzoeken daarom af.

Uit het schriftelijk verslag van 25 april 2017 volgt dat door de rapporteur is gezien dat klager iets uit zijn handen liet vallen. Een medegedetineerde pakte dit op en gaf het terug aan klager. Toen klager werd gevraagd wat hij op de grond had laten vallen, omdat de rapporteur het voorwerp niet herkende en hier zijn twijfels over had, antwoordde klager dat het niets was en versnelde hij zijn pas naar de keuken. Toen de rapporteur klager wederom aansprak gaf klager aan dat hij het voorwerp door het toilet had gespoeld. Volgens de rapporteur was dit onmogelijk, omdat hij klager naar de keuken achterna was gelopen. Vervolgens is klager naar zijn cel gebracht en is gecontroleerd of hij nog iets bij zich hield, hetgeen niet het geval was. Klager is vervolgens even ingesloten waarna de rapporteur in de prullenbak in de keuken het voorwerp aantrof dat hij klager had zien laten vallen. Het bleek een kleine mobiele telefoon te zijn.

De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op hetgeen is vermeld in het schriftelijke verslag de directeur in redelijkheid kon beslissen aan klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel op te leggen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat klagers verklaring niet geloofwaardig wordt geacht. Niet valt in te zien waarom klager niet direct aangaf dat het voorwerp dat hij op de grond had laten vallen een pen was toen hiernaar werd gevraagd. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 december 2017

 

                                    

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven