nummer: 03/546/GA
betreft: [klager] datum: 10 juni 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 20 februari 2003 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 mei 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is gehoord de heer [...], unit-directeur van het h.v.b. Demersluis.
Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager een aantal dagen zonder eten, luchten en douchen heeft doorgebracht, zijn advocaat niet mag bellen en is mishandeld door bewaarders:
b. een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel op 22 januari 2002, omdat klager tegen de deur heeft getrapt, het personeel heeft uitgescholden en bedreigd, zijn warme maaltijd richting het personeel heeft gegooid en demaaltijd door de cel heeft gesmeerd;
c. de bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam van klager op 24 januari 2002 voor de duur van 24 uur met toepassing van cameratoezicht.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 22 januari 2003 heb ik klager een straf opgelegd. Zodra de deur van zijn cel open ging, begon hij te gooien met ontlasting en eten. Ik heb hem gewaarschuwd dat als hij niet zou ophouden, ik hem mechanische middelen zou opleggenen die heb ik hem ook laten zien. Toen klager niet ophield zijn die middelen, hand- en voetboeien, ook opgelegd. Daarbij heb ik hem, voor zijn eigen veiligheid, onder cameratoezicht geplaatst. Tussendoor is klager voorgehouden datde mechanische middelen eraf zouden worden gehaald, als hij zich zou gedragen. Dat wilde hij ook weer niet, want hij zou met zijn eten blijven gooien.
3. De beoordeling
Gelet op hetgeen ter zitting en uit de stukken naar voren is gekomen is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie ten aanzien van de onderdelen a. en b. op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist.
Met betrekking tot onderdeel c. overweegt de beroepscommissie dat klager eerst een straf is opgelegd en daarna een maatregel. Gelet op de bevestiging van mechanische middelen bij klager, bestond er voldoende reden voor de toepassingvan cameratoezicht in de cel. Deze beslissing van de directeur is derhalve niet in strijd met de wet en kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. P.J.S. Fiselier en mr. drs. A. Rook, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 juni 2003
secretaris voorzitter