Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2724/TA, 4 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/2724/TA

 

betreft: [klager]                        datum: 4 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 9 augustus 2017 van de beklagcommissie bij

FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn raadsvrouw, mr. F.C. Knoef, en namens het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting

[…] en […], respectievelijk stafmedewerker juridische zaken en psychiater.

 

Op 22 september 2017 is desgevraagd van de inrichting een beter leesbare kopie van de second opinion van 30 mei 2017 dan de kopie die aanvankelijk in het dossier zat, ontvangen. Een kopie hiervan is verzonden aan klager en zijn raadsvrouw.

 

Namens klager is in de onderhavige zaak op 2 juni 2017 en op 16 augustus 2017 een schorsingsverzoek ingediend. Bij uitspraak van RSJ 18 augustus 2017, 17/2723/STA heeft mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester het laatstgenoemde schorsingsverzoek afgewezen.

Klagers raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting van 11 oktober 2017 desgevraagd medegedeeld er bezwaar tegen te hebben dat mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester in deze zaak deel uitmaakt van de beroepscommissie. Om die reden zal een ander lid van de Raad daarvan deel uitmaken. 

 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 31 mei 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt (hierna: b-dwangbehandeling).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.

Er is geen sprake van onmiddellijk dreigend gevaar dat ogenblikkelijk ingrijpen met b-dwangbehandeling noodzakelijk maakt. Klager verblijft sinds zijn binnenkomst in de inrichting in afzondering onder zeer vergaande beperkingen. Daardoor heeft klager het moeilijk en is hij uit wanhoop tot verbale uitingen gekomen, maar niet tot fysiek geweld. In aanloop naar de onderhavige beslissing is geen sprake geweest van incidenten die deze beslissing kunnen rechtvaardigen. Incidenten uit het verleden zijn onvoldoende om tot b-dwangbehandeling over te gaan. Al tijdens de zorgconferentie op 30 maart 2017 is aan de orde geweest dat een dwangbehandeling zou worden ingezet, maar kennelijk bestond toen geen noodzaak daartoe over te gaan. De achterliggende reden voor de dwangbehandeling is thans gelegen in het doorbreken van de ontstane behandelimpasse. B-dwangbehandeling is daarvoor echter een oneigenlijk en te vergaand middel. Onjuist is dat in 2015 tijdens het gebruik door klager van anti-psychotische medicatie geen (ernstige) incidenten hebben plaatsgevonden, dat klager toen goed te begeleiden was en dat hij zich op de groep kon handhaven. Uit het deelplan van de psychiater blijkt namelijk dat klager toen in afzondering heeft verbleven. Volgens klager ging het ook helemaal niet beter met hem en hij is vanwege de ontstane behandelimpasse destijds overgeplaatst. Volgens de beklagcommissie is met klager geen overeenstemming over medicatiegebruik te krijgen, maar daar is met klager niet over gesproken. Ook daarom is de b-dwangbehandeling disproportioneel.

Klager heeft ter zitting opgemerkt dat de medicatie zijn libido remt.

Namens het hoofd van de inrichting is ter zitting verwezen naar hetgeen tegenover de beklagcommissie is aangevoerd. Dat houdt - samengevat - het volgende in.

In andere inrichtingen waar klager heeft verbleven, hebben diverse forse geweldsincidenten en pogingen daartoe plaatsgevonden. Op 7 februari 2017 is klager na een handgemeen met een medeverpleegde in het kader van een crisisplaatsing vanuit De Kijvelanden in de onderhavige inrichting geplaatst. Klager stelde zich na het handgemeen in toenemende mate dreigend op en hij kondigde aan een vergelijkbaar incident te zullen veroorzaken als een medeverpleegde, die onlangs in De Kijvelanden een personeelslid om het leven had gebracht.

In de inrichting is klager summier in contact, verbaal agressief (het uiten van dreigementen), waarbij hij zegt fysieke agressie te zullen gebruiken om zijn doel te bereiken. Gezien klagers geschiedenis van ernstige incidenten, worden klagers dreigementen uiterst serieus genomen. Er bestaat een ernstig risico dat klager vanuit gebrekkige impulsbeheersing en agressieregulatie opnieuw incidenten zal veroorzaken. De snelheid waarmee hij tot handelen overgaat, maakt dat zijn toestandsbeeld lastig is in te schatten. De inrichting is constant bezig incidenten te voorkomen. Tot op heden hebben nog geen fysieke agressieve incidenten plaatsgevonden, vanwege de aangeboden structuur en adequaat ingrijpen van personeel. Er is constant sprake van onmiddellijk dreigend gevaar, dat niet op andere wijze kan worden afgewend dan met medicatie.

Ter zitting is namens het hoofd van de inrichting - samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat sprake is van een duurzaam patroon van dreigend gedrag. Verzorgingsmomenten van klager vinden met beveiligers plaats. Beslist is een second opinion door een externe psychiater te laten uitvoeren, hetgeen bij een b-dwangbehandeling niet is vereist.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 16b Bvt kan het hoofd van de inrichting als uiterste middel beslissen tot het toepassen van dwangbehandeling:

a. indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (hierna: a-dwangbehandeling);

b. indien dit naar het oordeel van een arts – in een tbs-kliniek zal dit doorgaans de behandelend psychiater zijn – volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden (hierna: b-dwangbehandeling).

Uit de stukken blijkt dat bij klager sprake is van persoonlijkheidspathologie (antisociaal, narcistisch) en zwakbegaafdheid/verstandelijke beperking. Tevens is sprake van paranoïde gedachten en paranoïde vijandigheid.

De waarschijnlijkheidsdiagnose is een paranoïde psychose.

 

Uit onderdeel 1.4.3 van de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van […] het Reglement verpleging ter beschikking gestelden […] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ volgt dat het bij b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) onmiddellijk gevaar binnen de inrichting. A-dwangbehandeling is er voor die situaties waarin wel sprake is van gevaar, maar niet een onmiddellijk (dreigend) gevaar. Het onderscheid tussen beide vormen van dwangbehandeling is nader uitgelegd in (inmiddels vaste) jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. onder andere RSJ 31 oktober 2016, 16/2220/TA, RSJ 11 januari 2017, 16/3492/TA en RSJ 10 april 2017, 17/0034/TA).

In klagers geval is beslist tot het toepassen van een b-dwangbehandeling met medicatie, vanwege het gevaar van klager voor de veiligheid van anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

Uit de stukken komt ten aanzien van het gevaar het volgende naar voren.

Sinds klagers verblijf in de inrichting is klager aanhoudend verbaal agressief en vertoont hij dreigend gedrag. Klager uit veelvuldig dreigementen naar medewerkers. Klager heeft meermalen gedreigd geweld jegens medewerkers te zullen gaan gebruiken, hij heeft (een) medewerker(s) met de dood bedreigd, een boek naar een sociotherapeut gegooid, meermalen tegen de deur van zijn kamer getrapt en geslagen en medewerkers uitgescholden. Sinds klagers plaatsing in de inrichting heeft klager (nog) geen fysieke agressieve incidenten met letsel als gevolg veroorzaakt. Klager heeft een uitgebreide geschiedenis van (ernstige) geweldpleging. Volgens de externe psychiater is bij klager sinds 1997 sprake van eenzelfde patroon, beginnend met toenemende achterdocht en het gevoel niet begrepen te worden en eindigend in agressie en een overplaatsing naar een andere inrichting. De afgelopen drie jaar zijn er diverse bedreigende situaties geweest. Thans vinden verzorgingsmomenten met beveiligers plaats. Volgens de inrichting bestaat er een (ernstig) risico dat klager vanuit gebrekkige agressieregulatie opnieuw (fysieke agressieve) incidenten zal veroorzaken.

Op basis van het bovenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van gevaar voor de veiligheid van anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

De beroepscommissie acht echter niet aannemelijk geworden dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar dat het volstrekt noodzakelijk was ten aanzien van klager een b-dwangbehandeling toe te passen. Bij dat oordeel weegt in het bijzonder mee dat uit het verslag van de zorgconferentie over klager van 30 maart 2017 blijkt dat bij de inrichting toen reeds het voornemen bestond dwangbehandeling met medicatie toe te passen en dat derhalve niet is gebleken dat een beslissing over het al dan niet toepassen van

a-dwangbehandeling niet kon worden afgewacht.

Gezien het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing een b-dwangbehandeling toe te passen niet als redelijk kan worden beschouwd.

Zij zal het beroep gegrond verklaren en klager een tegemoetkoming toekennen van

€ 50,=.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat de inrichting zeer zorgvuldig heeft gehandeld door een externe psychiater een second opinion te laten opstellen, hetgeen in beginsel alleen is vereist bij een procedure a-dwangbehandeling.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Boerhof, secretaris, op 4 december 2017

 

                                                   

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven