Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2646/GA, 8 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2646/GA

 

betreft: [klager]            datum: 8 november 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. van Assendelft de Coningh, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 juli 2017 van de beklagcommissie bij het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 oktober 2017, gehouden in de locatie de Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, […], psychiater van het PPC, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag ziet op de verlengingsbeslissing van 2 juni 2017 van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden (SC 2017/199).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Vooropgesteld wordt dat klager sinds een paar weken graag in gesprek wil met een externe psychiater om een behandelplan op te laten stellen. Deze wil komt niet voort uit een psychose, maar heeft te maken met de procespositie. Klager vertrouwt er enkel op om zijn diepste emoties te delen met iemand van buiten de inrichting. Met betrekking tot onderhavige beslissing geldt het volgende. Klager voerde geen gesprekken met de interne behandelaren. De behandeling vindt enkel plaats op basis van een werkdiagnose. Daarnaast werd de beslissing tot verlenging genomen op basis van een samenvatting van het behandelplan en werd er geen onafhankelijke psychiater geraadpleegd. Verder is in de beslissing onvoldoende geconcretiseerd en uitgelegd waarom er een gevaar voor een plotselinge uitbarsting van agressie en fysiek geweld is en waarom na een jaar tijd nog steeds sprake is van een concreet en acuut gevaar. Bovendien is het gedwongen karakter niet noodzakelijk, nu niet is gebleken dat klager medicatieontrouw is.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur merkt als eerst op dat het beroep ziet op de verlengingsbeslissing van 2 juni 2017 en niet op het al dan niet laten behandelen van klager door een externe behandelaar. Desalniettemin wil de inrichting daaraan meewerken en is zij blij met de welwillendheid van klager. De inrichting is echter wel van mening dat klager dan ook met interne behandelaren moet praten. Op die manier kan een behandelplan worden opgesteld. Daarbij wordt opgemerkt dat de interne behandelaren gebonden zijn aan hun geheimhoudingsplicht en dat klager daarop dus ook kan vertrouwen.

Verder klopt het dat klager niet aan het psychisch onderzoek heeft meegewerkt. Er is dan ook enkel een tijdelijke werkdiagnose vastgesteld, waarop tot nu toe is voortgeborduurd. Daarnaast ontving de directeur geen volledig behandelplan en nam hij de beslissing op basis van een samenvatting daarvan. Klager kreeg de A-dwangbehandeling opgelegd, omdat er een gevaar voor fors fysiek geweld naar derden toe is. In 2015 raakte klager namelijk in gevecht met een medegedetineerde die daaraan blijvend letsel overhield. De behandeling werd begonnen met een depot. Toen kregen de behandelaren contact met klager. Op een gegeven moment werd overgestapt op een orale behandeling. Het contact met klager nam daarna af. Daarom werd uiteindelijk besloten weer over te gaan op het depot. Vervolgens leek de achterdocht af te nemen. Inmiddels is klager welwillend met een behandelaar te praten. Klager neemt routinematig zonder verzet de medicatie in, als die actief wordt aangeboden. Hij doet mee aan arbeid, houdt zijn cel schoon en er is sprake van sociale interactie of betrokkenheid. Wel geeft klager te kennen te zullen stoppen met de medicatie, als de dwangbehandeling wegvalt.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

Op 2 juni 2016 heeft de directeur beslist dat klager een a-dwangbehandeling van drie maanden moet ondergaan. Op 2 september 2016 , 2 december 2016, 3 maart 2017 en 2 juni 2017 heeft de directeur eerder beslist tot verlenging van de a-dwangbehandeling.

In de bestreden beslissing van 2 juni 2017 is vermeld dat gevaar voor plotselinge uitbarsting en fysiek geweld naar personeel en medegedetineerden bestaat, indien de medicatie wordt gestaakt. Dit gevaar komt voort uit een psychische stoornis en kan niet binnen een redelijke termijn worden weggenomen. Klager heeft geen ziektebesef en ziekte-inzicht en ontkent het positieve effect van de medicatie. Klager weigert verhoging en voortzetting van de medicatie en wil die ook niet op vrijwillige basis voortzetten. Desondanks verzet hij zich niet tegen de inname van medicatie onder dwang. Sinds de start van de behandeling is sprake van verbetering in contact en afname van achterdocht.

De beroepscommissie merkt op dat tijdens de zitting is gebleken dat de behandeling is gebaseerd op een werkdiagnose en niet op een afgerond psychologisch onderzoek. Daaraan werkt klager immers niet mee. De behandeling is gestart na een geweldsincident in 2015. Uit dat incident blijkt het gevaar, aldus de directeur. Na dat incident is geen sprake van geweld geweest. In RSJ 8 augustus 2017, 17/1699/GA is beslist dat de verlenging van 3 maart 2017 noodzakelijk en dus niet onredelijk en onbillijk was. Tegelijkertijd achtte de beroepscommissie het toen in het kader van zorgvuldigheid wenselijk dat de directeur het behandelplan bij diens beslissing zou voegen, vooral aangezien toen sprake was van een derde verlenging van de a-dwangbehandeling. Verder achtte de beroepscommissie het wenselijk dat in deze zaak voorafgaand aan een eventuele volgende verlenging van de a-dwangbehandeling een onafhankelijk psychiater zijn oordeel over de noodzaak en toepassing van de a-dwangbehandeling zou geven.

Dit is met betrekking tot de onderhavige verlengingsbeslissing niet gebeurd, terwijl dit wel de opvolgende beslissing na die van 3 maart 2017 is. Nu die beslissing van de directeur van vóór de genoemde uitspraak dateert, kan dat de directeur niet tegengeworpen worden. Daarbij kan de beroepscommissie zich erin vinden dat de verlenging van de a-dwangbehandeling wordt gezien als noodzakelijk, nu het eerdere geconstateerde gevaar van kracht blijft. Dit wordt gebaseerd op de observaties van het gedrag en de vorderingen van de medicatie daarop. De beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling kan dan ook niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie merkt echter wel op dat bij de eerstvolgende verlengingsbeslissing genomen na de uitspraak van 8 augustus 2017 de directeur de daarin opgenomen overwegingen in acht neemt. Dit betekent dat het wenselijk is dat een onafhankelijke psychiater wordt geraadpleegd, nu klager te kennen geeft met een externe behandelaar te willen praten.

De beroepscommissie beslist als volgt.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van

mr. A.G. Dekker, secretaris, op 8 november 2017

 

 

 

                                                                                             

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven