Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0718/GA, 3 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/718/GA

betreft: [Klager]           datum: 3 november 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.V. Nagelmaker, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. K. Karakaya, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, mr. I.V. Nagelmaker, en […], juridisch medewerker bij voormelde inrichting. Als toehoorder was aanwezig […], secretaris bij de Raad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens psychische bedreiging van het inrichtingspersoneel en het vertonen van opruiend gedrag (VU-2016-002676).

 

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft slechts aangegeven dat een inrichtingsmedewerker over hem heeft gelogen en haar als leugenaar aangemerkt. Hij heeft geen beledigingen geuit. Het uiten van de term ‘leugenaar’ kan in strafrechtelijke zin niet als een belediging worden aangemerkt. Het opleggen van een straf ter zake is in strijd met de vrijheid van meningsuiting. Daarbij komt dat het opleggen van een straf niet proportioneel is, omdat klagers vader kort voor voormeld incident is overleden. Voorts heeft klager de dag voordat het incident plaatsvond een gesprek met twee afdelingshoofden gehad, waarin verscheidene aantijgingen zijn geuit. De psychische bedreiging waaraan klager zich schuldig zou hebben gemaakt, komt niet terug in het verslag dat hem is aangezegd. Klager betwist dat hij met veel geweld een sleutel naar binnen en op een bureau heeft gegooid en stelt tevens dat dit feitelijk onmogelijk is. Hij is hieromtrent niet door de directeur gehoord. Zijn gedrag tijdens onderwijs is goed en derhalve groen gekleurd. Daarnaast zijn klagers omgangsvormen uiterst correct. Hij is enkel rood gekleurd, omdat de inrichtingsmedewerkster met wie hij een conflict heeft aanvullingen heeft geschreven.   

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het inrichtingspersoneel is professioneel en in staat rekening te houden met het feit dat een gedetineerde mogelijk onder spanning staat. Het feit dat klager onder spanning stond vanwege het overlijden van zijn vader betekent echter niet dat alles gezegd kan worden en rechtvaardigt het gedrag van klager niet. 

 

3.         De beoordeling

In de artikelen 50 en 51 van de Pbw is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald. Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede. De directeur beslist over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan en kan vervolgens, wegens het begaan van een feit zoals hiervoor omschreven, een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel in een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken opleggen.

Blijkens het schriftelijk verslag van 23 november 2016 heeft klager voor aanvang van de arbeid in de recreatieruimte met luide stem tegen een personeelslid geroepen dat zij een leugenaar is en alleen maar leugens heeft gerapporteerd. Verder heeft hij volgens dat verslag gezegd dat als voormeld personeelslid niet bekwaam is haar werk te doen, zij maar een ander baantje moet zoeken. Naar aanleiding hiervan is een verslag opgemaakt, dat aan klager is aangezegd. Klager betwist niet dat hij boos was op de medewerker en haar voor leugenaar heeft uitgemaakt.     

Nu klager zich op ongepaste wijze heeft gedragen door op een verbaal agressieve manier te ageren en dit gedrag niet verenigbaar is met de orde binnen de inrichting, heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen klager disciplinair te straffen. Dat klager zich niet aan een bedreiging in strafrechtelijke zin heeft schuldig gemaakt, doet daaraan niet af. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 3 november 2017.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven