Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3627/SGA, 2 november 2017, schorsing
Uitspraakdatum:02-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 17/3627/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 2 november 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een tweetal bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften van

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van twee beslissingen van de directeur van voormelde locatie, beide van 30 oktober 2017, inhoudende respectievelijk:

a.  de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van acht dagen, ingaande op 30 oktober 2017 om 11.45 uur en eindigende op 7 november 2017 om 11.45 uur, wegens het vertonen van fysieke agressie ten opzichte van een medegedetineerde en

b. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van twee dagen, ingaande op 7 november 2017 om 11.45 uur en eindigende op 9 november 2017 om 11.45 uur, wegens het willen misleiden van personeel. Deze straf zal aansluitend aan de onder a genoemde straf ten uitvoer worden gelegd.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 november 2017 alsmede van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie inhoudende dat het schorsingsverzoek als klacht zal worden ingeschreven.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt ten aanzien van de onder a genoemde beslissing voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een op 30 oktober 2017  opgemaakt verslag (waaruit blijkt dat op camerabeelden duidelijk is te zien dat verzoeker en een medegedetineerde met elkaar op de vuist gingen) en een op 29 oktober 2017 opgemaakte melding, is - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zich op 27 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan fysieke agressie ten opzichte van een medegedetineerde welk feit is strijd is met de orde en veiligheid in de inrichting. Gelet daarop kon de directeur een sanctie opleggen. Voorlopig oordelend acht de voorzitter echter  - gelet op het algemeen geldende beleid binnen de penitentiaire inrichting inzake sancties zoals neergelegd in (onder meer) de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 en gelet op de motivering van de beslissing van de directeur - de oplegging van een disciplinaire  straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van acht dagen niet proportioneel en dus niet redelijk en billijk. Immers volgens de Sanctiekaart 2016 is voor ernstige bedreiging en toepassen van geweld jegens medegedetineerden  een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting ofwel in een strafcel of wel in een andere verblijfsruimte dan een strafcel (afhankelijk van de ernst van het geweld) passend. In de beslissing is niet uitgelegd waarom besloten is om  af te wijken van de Sanctiekaart 2016. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de voorzitter termen aanwezig om het schorsingsverzoek in zoverre toe te wijzen. 

Ten aanzien van de onder b genoemde beslissing overweegt de voorzitter dat uit de inlichtingen van de directeur naar voren is gekomen dat deze disciplinaire straf thans nog niet ten uitvoer wordt gelegd.

Nu er nog geen sprake is van ten uitvoerlegging zal het verzoek niet tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang bij een toewijzing van het verzoek zodat het verzoek ook in zoverre moet worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe voor zover dit ziet op de onder a genoemde beslissing en schorst deze beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist en wijst het verzoek voor het overige af.

 

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 2 november 2017.

 

 

 

         

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven