Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3076/SGA, 14 septem ber2017, schorsing
Uitspraakdatum:14-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : 17/3076/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 14 september 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een tweetal bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften van

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave en van mr. D.N.A. Brouns, ingediend namens verzoeker.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 8 september 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van veertien dagen, ingaande op 8 september 2017 om 16.30 uur en eindigende op 22 september 2017 om 16.30 uur, wegens betrokkenheid bij een ernstig handgemeen met een medegedetineerde waarbij verzoeker deze medegedetineerde met beide handen bij de keel heeft gegrepen.

 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 9 september 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 september 2017.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat  het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen het verslag omtrent het onderhavige voorval van 8 september 2017, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker betrokken is geweest bij een handgemeen met een medegedetineerde en dat verzoeker bij gelegenheid hiervan betreffende medegedetineerde met beide handen bij de keel heeft gegrepen. Verzoeker heeft hiermee de orde, rust en veiligheid op de afdeling ernstig in gevaar gebracht. Gelet daarop kon de directeur een sanctie opleggen. Voorlopig oordelend acht de voorzitter echter  - gelet op het  algemeen geldende beleid binnen de penitentiaire inrichting inzake sancties zoals neergelegd in (onder meer) de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 en gelet op de motivering van de beslissing van de directeur - de oplegging van een disciplinaire  straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie,  van veertien dagen niet proportioneel en dus niet redelijk en billijk. Immers  volgens de Sanctiekaart 2016 is voor ernstige bedreiging en toepassen van geweld jegens medegedetineerden  een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting ofwel in een strafcel of wel in een andere verblijfsruimte dan een strafcel (afhankelijk van de ernst van het geweld) passend. In de beslissing is niet uitgelegd waarom besloten is om in zo’n sterke mate af te wijken van de Sanctiekaart 2016. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de voorzitter termen aanwezig om het schorsingsverzoek toe te wijzen. 

 

2.              De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 14 september 2017.

 

 

 

                    

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven