Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2317/SGA, 1 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:01-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2317/GA

 

betreft: […]      datum: 1 november 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A. Bouw, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyderbos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Zuyderbos in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 25 januari 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

 

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft niets overwogen over klagers verlofadres en het niet nakomen van afspraken, terwijl de verlofaanvraag wel mede op deze gronden is afgewezen (artikel 4, onder respectievelijk j. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling)). De uitspraak van de beklagcommissie is dus onvolledig en onzorgvuldig. Klager ontkent niet dat het tijdens verlof plegen van een strafbaar feit een contra-indicatie vormt voor verlofverlening, maar de omstandigheden dat er nog een hoger beroep loopt, dat klager een straf van zestien jaar is opgelegd en dat klager zich goed gedraagt in de inrichting dienden ook in de afweging tussen klagers belang en dat van de samenleving te worden betrokken. Uit de beslissing van de directeur blijkt geenszins dat een zelfstandige belangenafweging is gemaakt en in de uitspraak van de beklagrechter wordt hierover niets overwogen. Klager wenst te worden gehoord.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

 

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager tijdens verlof strafbare feiten heeft gepleegd, waardoor hij is teruggeplaatst naar het basisregime. Algemeen verlof is dan ook niet aan de orde met het oog op het recidivegevaar en het gevaar voor onttrekking aan voorwaarden.

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres, nu in februari 2015 betrouwbare informatie is binnengekomen dat klager voornemens was drie personen te laten liquideren, van wie één persoon woonachtig is in Alkmaar, en omdat het slachtoffer van het door klager op 7 juni 2016 gepleegde delict in Alkmaar woont.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Klager onderging een gevangenisstraf van zestien jaar met aftrek, wegens moord. Op 4 augustus 2017 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat klager op 7 juni 2016 een strafbaar feit heeft gepleegd tijdens zijn verlof, waarvoor hij ten tijde van de bestreden beslissing in eerste aanleg was veroordeeld. Hierbij komt nog dat klager niet beschikte over een aanvaardbaar verlofadres, nu de politie hierover negatief heeft geadviseerd in verband met een risico voor liquidaties en slachtofferconfrontatie.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormden voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en j. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 1 november 2017.

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven