Nummer : 17/603/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 24 febuari 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 20 februari 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 20 februari 2017 om 14.50 uur en eindigende op 27 februari 2017 om 14.50 uur, wegens het tijdens een celinspectie in de verblijfsruimte van verzoeker aantreffen van verschillende contrabande (een zelfgemaakt tatoeëringsapparaat, pornoboekjes en opgespaarde medicatie).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 21 februari 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 februari 2017.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Op grond van de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 20 februari 2017, wordt voldoende aannemelijk dat tijdens een celinspectie een hoeveelheid artikelen (te weten pornoboekjes, opgespaarde medicatie en een tatoeëringsapparaat) op verzoekers cel is aangetroffen terwijl het verzoeker niet was toegestaan deze artikelen op zijn cel te hebben.
Op grond hiervan kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid beslissen onderhavige disciplinaire straf op te leggen. Het verweer van verzoeker inhoudende dat het aangetroffen tatoeëringsapparaat niet van hem is en dat verzoeker niet wist dat het betreffende voorwerp in zijn verblijfsruimte was verborgen kan niet slagen nu een gedetineerde verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle voorwerpen die in zijn verblijfsruimte worden aangetroffen. Gelet op vorenstaande moet het schorsingsverzoek worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 24 februari 2017.
secretaris voorzitter