Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1539/GB, 16 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/1539/GB

Betreft:            [Klager]           datum: 16 november 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 mei 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Klager is op 15 september 2017 door een lid van de Raad gehoord. Van dit horen is een verslag opgemaakt, dat aan de selectiefunctionaris is verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing vanuit de Terroristenafdeling (TA) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught naar de gevangenis van de p.i. Almelo afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 20 april 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de TA van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt.

 

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen, omdat niet naar zijn persoonlijke situatie is gekeken. Zijn vrouw en zoon zijn beiden getraumatiseerd en vanwege de afstand niet in staat klager zelf te bezoeken. Zijn vrouw heeft daarnaast een lichamelijke beperking die de reis naar Vught bemoeilijkt. Klager ziet zijn zoon slechts eenmaal per vijf weken en mag hem dan niet knuffelen. Nu klager slechts één keer in de maand bezoek van zijn vrouw en zoon ontvangt, vervreemdt hij van hen. Plaatsing in de omgeving van zijn gezin bevordert de relationele sfeer en vermindert de verlatingsangst van zijn zoon ten opzichte van klager. Bezoek zonder toezicht is in de TA niet mogelijk. Aangezien bezoek slechts op doordeweekse dagen mogelijk is, ontvangt hij geen bezoek van vrienden die werken. Klager gaat aan de situatie onderdoor. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Pbw dient van het bepaalde omtrent de bestemming te worden afgeweken op gronden gelegen in de persoon van klager.

Klager gebruikt medicatie om in slaap te komen, omdat hij zich ernstig zorgen maakt om zijn veiligheid binnen de inrichting en om de veiligheid van zijn vrouw en kind. Klager verblijft tussen uit oorlogsgebied teruggekeerde strijders van Islamitische Staat (IS), die contacten met jihadisten in België hebben. Hij heeft in een tijdsbestek van een jaar zeven verschillende afdelingen, waaronder de afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden (BPG) en de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), gezien, omdat de rust, orde en veiligheid alsmaar niet te waarborgen was. Hij heeft omwille van zijn eigen veiligheid 21 weken in afzondering doorgebracht. Zijn psychische gesteldheid is hierdoor ernstig aangetast. Een verblijf in de TA is op zichzelf al zwaar, maar is vanwege de dagelijkse bedreigingen waarmee klager te maken heeft, inhumaan en onacceptabel. Hij is op een gegeven moment met de mededaders van het feit waarvoor hij is veroordeeld, op afdeling 9e geplaatst, terwijl de islamitische gedetineerden op afdelingen 9f verbleven. In de avond, als de bewaarders weg zijn, is het erg onrustig en worden ernstige bedreigingen geuit. Ook zijn er, onder meer onderweg naar de sport, confrontaties. Nadat klager en de hiervoor genoemde mededaders samen met de vrouwelijke islamitische gedetineerden op unit 9a waren geplaatst, is een rel ontstaan en heeft [...]. de keuken verbouwd. Hoewel de vrouwelijke gedetineerden daarna zijn overgeplaatst, zijn de bedreigingen doorgegaan.

Het hekwerk dat tussen klager en de islamitische medegedetineerden staat, is destijds voor de jeugd gebouwd. De directeur heeft, hoewel klager hem hierom heeft verzocht, nog geen aanpassingen ten behoeve van klagers veiligheid gedaan. Als klager en de mededaders van het feit waarvoor hij is veroordeeld, samen met de islamitische gedetineerden luchten, zijn slechts twee bewaarders aanwezig. De beklagrechter heeft geoordeeld dat de directeur er alles aan heeft gedaan klager en de islamitische gedetineerden van elkaar gescheiden te houden. Inmiddels is het hekwerk op de luchtplaats verplaatst en is geen sprake meer van een situatie waarin klager oog in oog met islamitische gedetineerden komt te staan. De looproute naar de kerk is echter via de afdeling waar de islamitische gedetineerden verblijven. Klagers veiligheid is niet voldoende beschermd, hij blijft in de belangstelling staan van de islamitische gedetineerden, die met elkaar en met vrienden in de BPG praten. Via de imam wordt informatie doorgespeeld. De inrichting heeft geen grip op de communicatie. Namen en adressen zijn eenvoudig op het internet op te zoeken. Klagers vrouw en zoon worden thuis bedreigd en er hebben vernielingen van de auto en de brievenbus plaatsgevonden.

Klager is het er niet mee eens dat hij een hoog veiligheidsrisico zou vormen. Dit is enkel op zijn TA-indicatie gebaseerd. Klager zijn sinds zijn plaatsing in de TA geen rapporten aangezegd en hij heeft altijd goed gedrag vertoond. Hij vormt geen enkel risico. Dit kan tevens worden aangemerkt als een reden van het bepaalde over de bestemming, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pbw, af te wijken. Klager is niet, zoals de selectiefunctionaris stelt, veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf, maar vanwege een terroristisch oogmerk. Hij is overigens ten onrechte veroordeeld, maar dat zal met het hoger beroep worden rechtgezet.   

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, wegens het plegen van een terroristisch misdrijf en op grond van artikel 20a, aanhef en onder b, van de Regeling in de TA geplaatst. Klager verzoekt om uitplaatsing naar een reguliere afdeling. Nu de einddatum van klagers detentie is bepaald op 19 april 2019 en zijn strafrestant meer dan twaalf maanden bedraagt, komt hij, gelet op het bepaalde in artikel 26a van de Regeling, niet voor uitplaatsing in aanmerking. Voor zover klager heeft te kennen gegeven dichter bij huis te willen verblijven, zodat zijn vrouw en kind vaker op bezoek kunnen komen, geldt dat bezoekproblemen inherent zijn aan het ondergaan van detentie en, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium vormen. Klagers wens vaker bezoek te kunnen ontvangen levert geen bijzondere omstandigheid of grond gelegen in de persoon van klager zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pbw op, op grond waarvan van de bestemming kan worden afgeweken. Hetzelfde geldt voor hetgeen klager heeft aangevoerd over zijn goede gedrag binnen de inrichting. Goed gedrag levert geen valide grond op voor de gewenste overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Almelo. Een grond gelegen in de persoon van de gedetineerde op grond waarvan van de bestemming kan worden afgeweken zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pbw, zou een indicatie voor plaatsing in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum kunnen zijn. Klager heeft een dergelijke indicatie echter niet.   

 

4.         De beoordeling

4.1.      De TA van de p.i. Vught is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen en vrouwen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2.      Artikel 20a van de Regeling luidt: “In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die: a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf; b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting; tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.”

4.3.      Artikel 26a van de Regeling luidt: “Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b die een derde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij: a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering; b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting; c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.”

4.4.      Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, wegens het plegen van een misdrijf met een terroristisch oogmerk. De voorlopige einddatum van zijn detentie is vastgesteld op 19 april 2019.

4.5.      Voor zover de selectiefunctionaris de bestreden beslissing op de artikelen 20a en 26a van de Regeling heeft gebaseerd, overweegt de beroepscommissie dat genoemde bepalingen, afzonderlijk, noch in samenhang gelezen, in beginsel er niet aan in de weg staan dat een gedetineerde die in de TA verblijft en in verband met de afwachting van het hoger beroep nog niet onherroepelijk is veroordeeld, eerder kan worden uitgeplaatst dan op het in artikel 26a van de Regeling genoemde moment. Alleen als van de in artikel 26a, onder a, b en c, van de Regeling genoemde omstandigheden sprake zou zijn, zou daarvan kunnen worden afgezien. Van die omstandigheden is thans niet gebleken.

4.6.      Klager heeft herhaaldelijk en onderbouwd te kennen gegeven dat hij zich in de TA niet veilig voelt. Klager heeft geruime tijd buiten de TA op verschillende afdelingen verbleven, waaronder een periode in afzondering in de BPG in het kader van een ordemaatregel. Gelet daarop is gebleken dat klagers veiligheid in de TA onvoldoende kon worden gewaarborgd. De selectiefunctionaris is enkel op klagers argumenten met betrekking tot het ontvangen van bezoek en zijn goede gedrag in de inrichting ingegaan. Hij heeft de door klager aangevoerde bijzondere omstandigheden met betrekking tot zijn veiligheid binnen de TA en de (ernstig) bedreigende situatie waaraan hij stelt te zijn blootgesteld, echter kennelijk niet bij de beoordeling van klagers verzoek tot uitplaatsing betrokken. De selectiefunctionaris heeft geen blijk gegeven van een belangenafweging in dezen en is niet deugdelijk op de aard van klagers verzoek ingegaan, zodat de bestreden beslissing onvoldoende met redenen is omkleed en niet in stand kan blijven. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 16 november 2017.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven