nummer: 17/1442/GA
betreft: [klager] datum: 10 november 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 april 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 september 2017, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klagers raadsvrouw mr. K. Bruns.
Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 27 februari 2017 tot verlenging van de toezichtmaatregelen vervoer BOT/EBV en politiebegeleiding bij spoedtransport voor de duur van een maand in verband met klagers plaatsing op de GVM-lijst (klachtnummer MB 2016-000054).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wilde graag ter zitting aanwezig zijn maar heeft daarvan afgezien. Ondanks het feit dat klager geen maatregelen meer zijn opgelegd, moet hij toch met het Bijzonder Ondersteuningsteam (BOT) vervoerd worden. Dat vervoer geeft klager stress en is zeer ongemakkelijk voor hem en daarom komt hij niet. Klager is naar een vorige zitting van de beroepscommissie in de locatie De Schie wel met BOT-vervoer gekomen, maar dat was een nare ervaring voor klager en dat wil hij niet meer meemaken. Klager heeft de status verhoogd vlucht-/maatschappelijk risico en die status is gebaseerd op de indicaties liquidatiegevaar en vluchtgevaar. Het schietincident waar klager in 2016 bij betrokken was is niet opgehelderd. Er is geen nieuwe informatie sinds die tijd. Er is geen concrete dreiging op grond waarvan nog steeds liquidatie- of vluchtgevaar binnen de inrichting kan worden aangenomen. Klager heeft op 16 februari 2017 een verzoek ingediend tot verwijdering van de GVM-lijst. Op 27 februari 2017 heeft de directeur beslist tot verlenging van de toezichtmaatregelen. Op 13 april 2017 heeft het Operationeel Overleg klager van de GVM-lijst afgehaald en zijn de maatregelen opgeheven. In de genoemde periode zijn de omstandigheden, die voor het Operationeel Overleg reden waren om klager van de GVM-lijst af te halen, ongewijzigd gebleven. Toch heeft de directeur op grond van dezelfde omstandigheden tot verlenging van de toezichtmaatregelen besloten. Klager heeft last van die maatregelen; ze komen in zijn penitentiair dossier terecht en werken detentiefasering tegen. De raadsvrouw kan desgevraagd niet aangeven of klager in de periode waarin de aangevochten beslissing van de directeur van toepassing was is vervoerd.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In de bestreden beslissing van 27 februari 2017 staat onder het kopje ‘Beschrijving van de beschikbare informatie, waarop onderstaande maatregelen zijn gebaseerd’ het volgende: “Er is nog steeds een grote mate van liquidatiegevaar. Uit de diverse rapporten blijkt dat (klager) gezocht wordt. Waar precies de dreiging vandaan komt is vooralsnog niet bekend. Verder heeft betrokkene zich onttrokken aan detentie in september 2015. Gezien het verleden is een verhoogde status voor (klager) gerechtvaardigd. Er is geen nadere informatie binnengekomen die aan het voorgaande afbreuk doet.”
In RSJ 18 september 2017, 17/1082/GA heeft de beroepscommissie het beroep van klager betreffende de beslissingen van de directeur van 1 november 2016 en 1 december 2016 tot verlenging van de maatregelen BOT/EBV-vervoer en spoedtransport door politie in het kader van klagers plaatsing op de GVM-lijst gegrond verklaard en een tegemoetkoming van €35,= toegekend. De beroepscommissie stelde in die uitspraak vast dat de verlengingsbeslissingen eenzelfde onderbouwing hebben. Gelet hierop was naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat de directeur bij de beslissingen tot verlenging van de maatregelen een eigen belangenafweging heeft gemaakt en was onvoldoende duidelijk waarom nog steeds sprake was van een noodzaak tot voortduring van de maatregelen.
Ook in het onderhavige geval acht de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd waarom voortduring van de toezichtmaatregelen noodzakelijk was. Van nieuwe informatie is niet gebleken. Naarmate bedoelde maatregelen langer duren, gaan bij de benodigde belangafweging klagers belangen zwaarder wegen en dient de noodzaak tot voortzetting van de maatregelen met voldoende argumenten en relevante feiten en omstandigheden te worden onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Nu dit niet is gebeurd dient het beroep gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Daarbij is in overweging genomen dat niet is gebleken dat klager gedurende de periode waarop de bestreden beslissing ziet is vervoerd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 17,50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 november 2017
secretaris voorzitter