Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1353/GA, 8 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1353/GA

betreft: [klager]            datum: 8 november 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.R. van Laar, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 april 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 oktober 2017, gehouden in de p.i. Rotterdam locatie de Schie, zijn buiten elkaars aanwezigheid gehoord klager en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Arnhem.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het ten onrechte opleggen van een disciplinaire straf op 10 februari 2017, inhoudende een opsluiting van vier dagen in een strafcel vanwege een vechtpartij (A-2017-035).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Als eerste meent klager dat hem geen disciplinaire straf opgelegd mocht worden. Hij raakte buiten zijn schuld om betrokken bij een vechtpartij met de medegedetineerde. Er was een conflict ontstaan met betrekking tot een telefoon die klager moest doorgeven. Dat wilde hij niet. De medegedetineerde kwam voor de telefoon geld bij klager halen. Hij kwam zonder toestemming van klager diens cel binnen. De medegedetineerde is een stuk groter en de cel is smal. Klager kon dan ook niets beginnen. Hij schrok, voelde zich onveilig en wilde weg. Daarom sloeg hij de medegedetineerde. De betreffende p.i.w.-er kon onmogelijk in klagers cel kijken. Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk aangevoerd dat klager de medegedetineerde meermalen heeft verzocht de cel te verlaten. Dat deed de medegedetineerde niet. Hij viel klager aan, waardoor deze zich moest verdedigen. Ten tweede meent klager dat de hoogte van de straf onevenredig hoog en onvoldoende gemotiveerd is. De medegedetineerde kreeg namelijk geen disciplinaire straf opgelegd. Daarnaast verwijst klager naar een andere zaak. Daarin kreeg de medegedetineerde een gelijke straf opgelegd als de klager. Dat deed geen recht aan het verschil in verwijtbaarheid.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur meent dat klager terecht een disciplinaire straf opgelegd kreeg, nu hij voor eigen rechter speelde. Dat mag niet. Klager sloeg namelijk een medegedetineerde die zich op klagers cel bevond. Een p.i.w.-er zag dit gebeuren. De medegedetineerde deelde onder begeleiding van een p.i.w.-er eten uit aan de cellen tegenover de cel van klager. Op enig moment ging de medegedetineerde naar de cel van klager. Daar moest hij niet zijn in het kader van het uitdelen van de maaltijden. Het werd niet duidelijk waarom de medegedetineerde zich bevond op de cel van klager. Na het betreffende incident was er geen onrust tussen klager en de afdelingsreiniger meer. Klager had in het begin wat opstartproblemen, maar gedraagt zich over het algemeen goed.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie neemt het volgende in overweging. Op grond van artikel 51, eerste lid in verbinding met artikel 50, eerste lid van de Pbw kan de directeur klager een disciplinaire straf opleggen, indien een medewerker constateert dat hij betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van artikel 51, vijfde lid van de Pbw kan geen straf worden opgelegd, als de gedetineerde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor die feiten. Een beroep op noodweer kan slagen, indien de gedetineerde uit noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding handelt.

In het door de p.i.w.-er op ambtseed opgemaakte verslag staat dat de medegedetineerde aan klager vroeg waarom hij naar hem wees, waarop klager reageerde in de trant van ‘kom naar mijn cel’. De medegedetineerde liep vervolgens achter klager aan naar diens cel. Eenmaal in de cel sloeg klager de medegedetineerde. De directeur kon hieruit afleiden dat klager betrokken was bij feiten die onverenigbaar waren met de orde en veiligheid in de inrichting.

Klager heeft ter zitting van de beroepscommissie een andere weergave van de feiten gegeven. De beroepscommissie maakt uit die weergave op dat kennelijk al een conflict tussen klager en de medegedetineerde speelde. Om die reden bevond de medegedetineerde zich in de cel van klager. Eenmaal in de cel sloeg klager de medegedetineerde vrijwel direct. De raadsvrouw merkte in haar beroepschrift op dat klager de medegedetineerde meermalen verzocht zijn cel te verlaten, waarna klager werd aangevallen en geslagen door de medegedetineerde. Klager en zijn raadsvrouw onderbouwen deze weergave van de gebeurtenissen echter niet. Het verslag van de p.i.w.-er wordt dan ook onvoldoende weerlegd. Met name onderbouwt klager niet dat sprake was van een situatie van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen. Dat betekent dat klager zich niet op noodweer kan beroepen.

De beroepscommissie is van oordeel dat het opleggen van de disciplinaire straf redelijk en billijk was. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 8 november 2017

 

           

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven