Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1616/SGA, 24 mei 2017, schorsing
Uitspraakdatum:24-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 17/1616/SGA

Betreft : [klager]          datum: 24 mei 2017

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een tweetal bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften (en de aanvullingen daarop) van 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam, en van mr. W.J. van Bel, ingediend namens verzoeker.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 18 mei 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen, ingaande op 18 mei 2017 om 10.10 uur en eindigende op 25 mei 2017 om 10.10 uur, wegens bezit van een mobiele telefoon en betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde waarbij zowel verzoeker als de medegedetineerde verwondingen hebben opgelopen.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 19 mei 2017, alsmede van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voornoemde locatie inhoudende onder meer dat het schorsingsverzoek als klacht zal worden aangemerkt.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De directeur heeft twee schriftelijke verslagen overgelegd. Beide zijn opgemaakt op 17 mei 2017. Een van die verslagen ziet op de betrokkenheid van verzoeker bij een vechtpartij met een medegedetineerde. Het andere verslag ziet op het bij gelegenheid van een celinspectie aantreffen van een mobiele telefoon. De voorzitter gaat ervan uit dat beide verslagen samen de grondslag hebben gevormd voor de opgelegde disciplinaire straf.

Blijkens de schriftelijke neerslag van het verslag dat ziet op de betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde is dit verslag niet aan verzoeker aangezegd. Blijkens de schriftelijke neerslag van het verslag dat ziet op het bij gelegenheid van de celinspectie aantreffen van een mobiele telefoon is dit verslag verzoeker wel aangezegd.

Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling aan de gedetineerde te worden aangezegd. Zonder die aanzegging mag geen disciplinaire straf worden opgelegd. Nu genoemd verslag niet aan verzoeker is aangezegd, mocht verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet voor de feiten en omstandigheden die in dat verslag zijn vermeld (betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde) worden gestraft. Alleen de feiten en omstandigheden als vermeld in het verslag dat ziet op het bij een celinspectie aantreffen van een mobiele telefoon mochten aan de bestreden beslissing ten grondslag worden gelegd.

De voorzitter acht  - gelet op het vorenstaande -  de kans aanmerkelijk  dat de

beklagcommissie een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel in verband met het aantreffen van een mobiele telefoon als disproportioneel zal beschouwen. Gelet hierop acht de voorzitter termen aanwezig om thans de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur te schorsen. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 24 mei 2017.

 

 

 

     

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven